Luitingh-SijthoffLuitingh-Sijthoff

Peter Straub

Peter Straub

Peter Straub werd op 2 maart 1943 als oudste van drie zoons in Milwaukee geboren. Zijn vader was vertegenwoordiger en zijn moeder verpleegster. De vertegenwoordiger wilde dat hij sportman werd, de verpleegster dacht dat hij het goed zou doen als arts of lutheraanse dominee, maar het enige dat hij zelf wilde, was leren lezen.
(foto auteur: Jerry Bauer)

Toen de kleuterschool een stompzinnige teleurstelling bleek te zijn, een plek waar je dierenfiguurtjes uit dik gekleurd papier moest knippen, nam hij de zaak in eigen handen en leerde zichzelf lezen door zijn stripverhalen uit zijn hoofd te leren en ze telkens op te zeggen als hij met buurkinderen op de stoep zat, net zolang tot hij de woorden kon herkennen. Toen hij eindelijk in de eerste klas kwam, waar alle anderen zaten te zwoegen op de imbeciele avonturen van Dick, Jane en Spot ('See Spot run. See, see, see'), plunderde hij de bibliotheek, op zoek naar piraten, soldaten, detectives, spionnen, misdadigers en andere kleurrijke personages. Al gauw had hij de reputatie van steengoede verhalenverteller, iemand die altijd welkom was bij een kampvuur of in achtertuinen op zomeravonden.

Deze carrière als de Homerus van de eerste klas werd onderbroken door een botsing tussen hemzelf en een auto. Hij overleefde dat ongeluk maar net en het had veel gevolgen: botbreuken, operaties, een jaar niet naar school, een langdurig verblijf in een rolstoel en een aantal emotionele eigenaardigheden. Toen hij weer op de been was, begon hij hevig te stotteren, en dat bleef hij doen tot hij in de twintig was. Soms duikt het nog op, meestal tot vermaak van telefonistes en verkopers. Omdat hij al vroeg had geleerd dat de wereld gevaarlijk was, was hij erg onrustig en ondanks zijn gestotter ook erg spraakzaam. Hij zat niet lekker in zijn vel en had vaak nachtmerries, in elk geval totdat hij dertig jaar later horrorverhalen begon te schrijven. Omdat boeken hem in een andere wereld brachten, las hij nog meer dan vroeger, een gewoonte die later voor hem als schrijver van onschatbare waarde zou zijn. En als hij verhalen vertelde - want ondanks alles was hij nog steeds een kind dat graag met anderen omging en veel vrienden had - kregen die steeds meer een duister, bizar karakter, op het macabere en gewelddadige af. Hij ontdekte zijn eerste 'effect' toen hij merkte dat hij dat soort dingen grappig kon maken.

De rest van zijn leven volgde alsof het een filmscript was. Hij werd met een beurs tot de Milwaukee Country Day School toegelaten en was de favoriete leerling van zijn docenten Engels. Hij ontdekte Thomas Wolfe en Jack Kerouac, beschermheiligen van gekwetste en beschroomde tieners, en ook jazz, een uitingsvorm zonder enige terughoudendheid: passie en bevrijding die boven het verbale uitstegen. De altsaxofonist Paul Demons, die met de stem van een geïnspireerde engel sprak, was de belichaming van de ideale expressiviteit. De jongen wist nog niet waarom woorden op hun best waren als ze in een code waren gevat - bijvoorbeeld de code van de angst en extase die hij had overgehouden aan het trauma uit zijn vroege kinderjaren, net als de woede die hij zijn leven lang met zich mee droeg (tot dusver, tenminste), een woede die zo diep zat dat er op het eerste gezicht niets van te zien was. Gedroeg hij zich weleens slecht? Had hij de behoefte om te choqueren, ergeren, verstoren, provoceren? Wat dacht je? Had hij ook de behoefte om uit te blinken, om zich tegen paniek en onzekerheid te wapenen? Driemaal raden. Zo krijgen we het beeld van iemand die zichzelf verloochent en blijmoedig zijn best blijft doen om zich te handhaven. Deze jongen, voortgestuwd door zijn angsten, werd beloond met geweldige schoolcijfers. Ook kreeg hij een vaag besef van een mysterieuze expressie die boven zijn gewone leven uitsteeg. Hij ging naar de University of Wisconsin, en nadat zijn ogen waren geopend voor het werk van Henry James, William Carlos Williams en de Texaanse bluesrocker Steve Miller, kwam hij nagenoeg onveranderd door die jaren heen, om ten slotte in 1965 in Engels af te studeren en een jaar later op Columbia zijn MA te behalen. Hij dacht dat schrijven boven zijn macht zou gaan, terwijl hij daar waarschijnlijk juist het best in was. Intussen verslond hij het ene boek na het andere. Sommige ontroerden hem, andere las hij op aanraden van anderen, en wat nog belangrijker was: hij liet zich leiden door zijn dierbare, eeuwige vriendin, de dichteres Ann Lauterbach.

Vervuld van boeken en meningen over boeken, maar zonder geld, trouwde hij met zijn dierbare Susan en nam een baan als leraar Engels op zijn vroegere school, die nu de University School of Milwaukee heette. Hij was populair onder zijn studenten, die hem trouw volgden als hij lucifers aanstreek en hen rondleidde in grotten met namen als Lawrence, Forster, Brontë, Thackeray, enzovoorts, enzovoorts. In zijn vrije tijd werd hij verliefd op poëzie, vooral die van John Ashbery, en probeerde hij zelf ook gedichten te schrijven. Drie jaar later was hij bang dat het docentschap een sleur zou worden en ging hij naar Dublin in Ierland om aan een dissertatie te werken. In het geheim (ook voor hemzelf) begon hij serieus te schrijven.

Dublin, 1969-1972. Zijn dissertatie, een puinhoop, liep op niets uit. Hij publiceerde gedichten in poëzietijdschriften, hield voordrachten met zijn nieuwe vriend Thomas Tessier, die toneelstukken en gedichten schreef, publiceerde twee kleine dichtbundels, Ishmael en Open Air, en schreef toen eindelijk uit psychische noodzaak een roman, Marriages, helemaal niet zo'n goede roman, die geaccepteerd werd door de eerste uitgever die hij hem beschroomd toezond. Hij verhuisde naar de grotere wereld van Londen.

Londen, 1972-1979. Ann Lauterbach woonde aan de andere kant van Belsize Square. Thomas Tessier werd directeur van een uitgeverij. Hij schreef en schreef en op een gegeven moment in 1974 zocht hij in wanhoop zijn oude angsten bij elkaar en maakte er een verhaal van. Daarmee redde hij zijn leven. Hij en Ann spraken over poëzie, de mysteries van het dagelijks leven en wat niet al. Hij en Tessier spraken over H.P. Lovecraft, No Orchids for Miss Blandish en wat niet al, ook de horrorfilms die in het Kilburn Odeon werden vertoond. Hij ging steeds beter schrijven. Hij en Susan kochten een huis aan Hillfield Avenue in Crouch End, N8, en kregen hun eerste kind, Benjamin, geboren tijdens het schrijven van Het kwaad ( Ghost Story).

In 1979 keerden ze terug naar Amerika. Ze woonden eerst in Westport, Connecticut, waar Emma Straub geboren werd, en toen in New York, waar hij nu met zijn gezin in de Upper West Side woont. Hij onderhoudt nog steeds een uiterst belangrijke vriendschap met Ann Lauterbach, Thom Tessier en een aantal anderen, vooral schrijvers en jazzmusici. Op een gegeven moment werd hij zich bewust van de kernpunten in zijn leven, en toen kon hij ze niet meer in patronen van horrorliteratuur gieten, hoe fantasievol die ook waren, in elk geval niet in conventionele horror. De horror zelf daarentegen heeft hem niet verlaten, en dat zal ook nooit gebeuren, iets waarvoor hij diep dankbaar is. Hij is lid van de HWA, de MWA, de PEN en de Adams Round Table, en hoewel hij geen 'hobby's' heeft, is hij nog steeds geïnteresseerd in jazz, en ook in opera en andere vormen van klassieke muziek.

Wil je meer weten over Peter Straub, kijk dan op zijn (Engelstalige) website: http://net-site.com/straub

Terug naar boven

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

Ontvang een GRATIS e-book bij je aanmelding en blijf altijd op de hoogte van het laatste nieuws rondom onze boeken.