Luitingh-SijthoffLuitingh-Sijthoff

Zin in Feelgood: vervolgverhaal



De mooiste van het land

(Let op: onder elk hoofdstuk wordt het nieuwe deel geplaatst. Scroll dus naar beneden voor het meest recente hoofdstuk. Zo kun je gemakkelijk meelezen).

Proloog: (DAG 1)

Als klein meisje was ik al gek op sprookjes. Ik droomde over mooie jurken, over kastelen met knappe prinsen die glazen schoentjes aan mijn voeten schoven en die zoveel dienstmeisjes hadden dat ik niet eens zelf mijn hand hoefde uit te steken om een glas te pakken. Ik droomde over stallen vol paarden, over koetsen en lange avonden met mijn prins op een afgelegen plek in het bos, liggend in het gras na een picknick gemaakt door een van de bedienden.

De koning en de koningin waren gek op mij, want ik was natuurlijk een perfecte prinses en ik zou ooit een geweldige koningin worden. Mijn eigen ouders dreef ik tot wanhoop omdat ik elke kikker die ik tegenkwam wilde kussen, ervan overtuigd dat een van hen mijn prins zou zijn. Dat ik hem alleen maar moest vinden. Het enige wat ik ooit gevonden heb, was een salmonella-infectie en de vriendelijk doch dringende waarschuwing van de huisarts dat kikkers niet waren gemaakt om te zoenen.

En toen werd ik volwassen en ontdekte ik dat er een manier was om mijn ‘Er was eens…’ toch uit te laten komen.

Hoofdstuk 1: (DAG 2)

Als ik me ervan heb verzekerd dat niemand me ziet, wriemel ik de kauwgom uit het papiertje en stop hem in mijn mond. In mijn contract staat dat wij – werknemers van Lang en Gelukkig Land – geen kauwgom, snoep of iets anders waar we op moeten kauwen in onze mond mogen hebben tijdens werktijd. Niet dat er in de verste verte iemand in de buurt is, maar ik vertrouw helemaal niemand. Als je niet uitkijkt, steken ze je hier zo een mes in je rug. Zo loopt er een oger rond, die zelfs zonder zijn pak meteen te herkennen is, zo’n chagrijn is het. Nu ik er zo over nadenk, kun je bijna al mijn collega’s zonder hun kostuum herkennen. En Eva, de manager van het park, die heeft ogen in haar rug. En misschien ook wel een paar spionnen, want ze weet altijd álles.

Ik kauw driftig op de kauwgom. Appel, mijn lievelingssmaak. Wanneer ik Rik voorbij zie lopen, onderweg naar de kostuumafdeling om zichzelf in zijn werkkleding te hijsen, zwaai ik naar hem. Hij is mijn beste vriend hier in het park, en ik weet zeker dat Rik en ik ook beste vrienden zouden zijn geworden als we elkaar ergens anders waren tegengekomen.

Op zijn eerste dag hier ging het bijna mis toen hij in een belachelijk kabouterpak naar me toe liep en vroeg of ik Noa was, omdat hij zich bij mij moest melden. Het heeft een halfuur geduurd voor ik hem kon aankijken zonder tranen in mijn ogen. Rik is namelijk niet zo groot geschapen. Niet dat ik dat weet uit ervaring, want Rik is zo homo als maar zijn kan. Ik zou niet weten hoe hij er op dat gebied aan toe is, maar ik bedoel dat hij klein van stuk is. De correcte term is ‘een klein mens’, maar als hij bij mij is dan is hij een dwerg. Hij heeft een hekel aan dat woord en ik kan hem geen ongelijk geven, maar hij is het letterlijk. Een dwerg. Met zo’n puntmuts. Eerst probeerde hij nog boos te kijken, maar de plakbaard en de borstelige wenkbrauwen die op en neer gingen bij elke beweging van zijn gezicht maakten het ook voor hem redelijk onmogelijk om serieus te blijven. Het duurde niet lang voor hij zelf moest lachen om de situatie en sindsdien is er geen vuiltje meer aan de lucht. Hij loopt met me mee door het park, gaat met kinderen op de foto en rent achter ze aan als ze aan zijn baard trekken. Hij is gek op dit werk, net als ik.

Dat was niet altijd zo, vooral niet in de eerste weken hier. Toen mijn vader overleed, bleef ik achter bij Viola. Mijn stiefmoeder. Mijn eigen moeder is met de noorderzon vertrokken, een week voor mijn twaalfde verjaardag. Ik hoorde later via via dat ze naar Amerika was gegaan om daar actrice te worden, maar dat boeit me echt niet. Voor mij hield ze op met bestaan op de dag dat ze de deur achter zich dichttrok en mij achterliet. Na een tijdje kwam Viola in mijn vaders leven en toen ze trouwden nam zij de rol van mijn moeder over. Niet van harte, maar ze was meer een moeder voor me dan mijn eigen moeder ooit geweest was.

Zij kocht mijn eerste maandverband en legde me uit waar ik last van had toen ik dodelijk geschrokken naar beneden kwam die eerste keer. Zij leerde me hoe ik lippenstift moest gebruiken. Ze was er ook toen mijn eerste vriendje me dumpte, en tijdens mijn eerste liefdesverdriet zat zij klaar met thee en koekjes om samen te bitchen dat die jongen een eikel was en ik beter verdiende. Ze huilde met me mee toen mijn vader overleed en ze maakte me meteen duidelijk dat ik altijd op haar kon rekenen. Dat we het wel zouden redden met z’n tweetjes. Ze hield haar woord.

Toen ze hoorde dat ik op zoek was naar een baan, heeft ze een goed woordje voor me gedaan bij de grote baas van Lang en Gelukkig Land. Zelf werkt ze in het spiegelpaleis en poetst de hele dag met een vochtig doekje de kusmondjes en hand- en vingerafdrukken van kleine kleuters van spiegels. Een attractie die misschien maar vijf bezoekers per dag trekt, en dat zijn alleen mensen met heel kleine kindjes die niet in de achtbaan mogen.

De rest van de tijd zit ze in een klein hokje haar nagels te vijlen en op Social Deal te zoeken naar schoonheidsbehandelingen met korting. In de afgelopen maanden ging ze voor permanent ontharen, heeft ze iets aan haar ogen laten doen (ook al zegt ze dat het niet zo is, ik zie het echt wel) en als toppunt heeft ze haar lippen laten opspuiten en botoxinjecties genomen. Ik hoef denk ik niet te zeggen dat ze inmiddels een zielige afspiegeling is van wat ze ooit was, en ze zag er best goed uit toen ze iets kreeg met mijn vader.

Onze relatie is met sprongen vooruitgegaan toen ik een appartement van parkhuisvesting kreeg en niet meer bij haar in huis hoefde te wonen. Ik blij, want ik ben binnen vijf minuten op mijn werk, zelfs als ik me verslaap kom ik nog op tijd, en zij blij omdat ze het huis nu voor zich alleen heeft. Ze kon eindelijk mijn slaapkamer omtoveren tot een hobbykamer zodat haar spulletjes niet meer door het hele appartement slingeren. Alleen, toen ik binnen twee weken van papiertjes prikken promoveerde naar ‘Prinses’, was ze zwaar beledigd. Ze zou het nooit toegeven maar dat was precies wat zij graag wilde doen, maar waar ze nooit voor werd gevraagd. Op zich is het niet zo raar dat ze dat wil, maar ze is dus wel ongeveer twintig jaar te oud om in een prinsessenjurk rond te lopen. Ze wil geen boze koningin zijn of een heks, dus eigenlijk is het haar eigen schuld dat ze niet uit dat bedompte hokje komt.

Er loopt een vliegend tapijt voorbij en hij knipoogt naar me. Een van de nieuwelingen die we elk jaar in de vakantietijd krijgen. Aan het begin ben ik zeker twee maanden bezig geweest met prinsen, tapijten, geesten, tovenaars en trollen van me af te slaan. Ik heb er gewoon geen zin in. Ik moet er niet aan denken dat ik een relatie met een collega zou krijgen. Elkaar hier de hele dag tegenkomen, en dan thuis ook nog op elkaars lip zitten. Bijna al mijn collega’s willen kinderen. Ik wil ze niet. Echt he-le-maal niet. Dat mag je niet hardop zeggen, want dan kijken ze je aan of je een poesje probeert te verdrinken. Ik vind kinderen leuk. Ik vind ze zelfs geweldig. Om ze de hele dag bezig te houden, maar daar stopt het dan ook. Na afloop gaan ze heerlijk met hun ouders mee naar huis, en ik naar mijn lekker rustige, opgeruimde, grotemensenappartement, of naar de stad om iets leuks te doen. Allemaal dingen die mensen met kinderen niet kunnen doen.

Het duurt altijd even voordat iedereen op de hoogte is van mijn denkwijze, maar het verloop is hier dusdanig groot dat wanneer iedereen het snapt, ze alweer ergens anders werken. Er is geen beginnen aan en dus speel ik tegenwoordig gewoon het ijskonijn zodat iedereen me met rust laat.

Viola is er nog steeds van overtuigd dat het een bevlieging is en dat ik haar een paar stiefkleinkinderen ga bezorgen als ik wat ouder ben. Ik heb het hart niet om tegen haar te zeggen dat die er nooit gaan komen.

Het vliegend tapijt is niet de enige nieuwe. Er is, voor het eerst sinds ik hier werk, iemand die mijn interesse wel heeft gewekt. Ik kom hem al een tijdje overal tegen. In het park, bij mijn flat en ik heb hem ook al eens vaker met het meisje dat Yasmine speelt zien lopen. Ik denk dat hij haar vriendje is. Het zou niet eens zo heel raar zijn, aangezien ik hem wel eens met het tapijt in de parade heb zien lopen. Hij speelt Aladin en wat is er logischer dan dat met je eigen vriendin te doen? Hij lacht ontzettend lief, maar ik heb nog nooit een woord met hem gewisseld. Ik heb hem wel eens stiekem bekeken in de kleedkamer, met zijn gebruinde lichaam, net iets te lang zwart haar en ogen die zo donker zijn dat ze ook bijna zwart lijken. Kijken mag, toch?

Vandaag heb ik hem nog niet gezien. Misschien heeft hij een dagje vrij en doet hij iets leuks met zijn vriendinnetje.

De geur van popcorn en suikerspinnen komt me tegemoet als ik richting het park loop.

Ik spuug net mijn kauwgom in het papiertje, als Viola voorbijloopt en me een boze blik toewerpt. Shit.

‘Ik heb je niet aan een baan hier geholpen zodat jij gewoon de regels kunt negeren, jongedame! Je weet dat je geen snoep mag tijdens werktijd!’

Ik zie het probleem niet. Ik sta backstage, waar geen kinderen en bezoekers mogen komen en ik ruim mijn afval netjes op. Als ze me voorbij is, steek ik mijn tong naar haar uit en mik het papiertje in de emmer naast me.

‘Klaar?’ vraagt Rik, die naast me is komen staan.

Ik moet elke keer weer lachen als ik hem in zijn kostuum zie. Rik draagt een grote puntmuts en een lange witte baard, en hij heeft een lantaarn in zijn hand. Onder de opgeplakte borstelige wenkbrauwen zijn nog net zijn ogen te zien en onder de snor zie je altijd een glimlach.

‘Laten we dan maar gaan, Uwe Hoogheid. De kindjes wachten.’

Als we weglopen zwaai ik nog even opzichtig naar Viola, die geschrokken en met een schuldbewust gezicht een sigaret op de grond gooit en uittrapt. Als er hier één ding nog erger verboden is dan kauwgom zijn het wel sigaretten. Behoorlijk hypocriet als je het mij vraagt. En dan zwaait Rik de poort open en stapt meteen in zijn rol als er twee kleine meisjes met een handtekeningboekje aan komen rennen en gillen als ze mij zien.

De dag vliegt voorbij. Voor ik het doorheb is het al acht uur en om vijf over acht liggen mijn muiltjes naast mijn pruik op de kaptafel in mijn kleedkamer en worstel ik met de rits van mijn japon. Ik kan er net niet bij en niet voor het eerst wens ik dat ik handen op mijn rug had. Dat is in een sprookjespark waar wonderen bestaan toch niet te veel gevraagd?

‘Heb je hulp nodig?’ Ik deel mijn kleedkamer met nog drie prinsessen, en hoewel dat een beetje krap is, is het in dit geval best handig.

‘Graag!’ zucht ik. ‘Het leek wel of alle kinderen vandaag een overdosis suiker hadden, zo gingen ze tekeer. Rik heeft wel drie keer een kind dat niet los wilde laten van me af moeten trekken.’ Lena, die de prinses die haar glazen muiltje verliest speelt, grinnikt en trekt langzaam mijn rits naar beneden, voorzichtig, zodat ik niet klem kom te zitten of de rits vastloopt tussen de meters gele stof van mijn rok.

‘Wees maar blij dat wij de hele dag alleen maar mooi hoeven te zijn, ik heb vandaag wel zeven keer “een achterstevoren” gehoord.’

In het begin moest ik daar heel erg aan wennen, aan die codes. Maar als je erover nadenkt, klinkt het beter wanneer iemand ‘WE HEBBEN EEN ACHTERSTEVOREN BIJ DE FONTEIN’ roept door een luidspreker, dan: ‘ER HEEFT IEMAND IN DE FONTEIN GEKOTST.’ Ik moet er inderdaad niet aan denken dat ik dát zou moeten opruimen. Liever een kleuter met haar armpjes om mijn nek geslagen die niet wil loslaten, dan in dertig graden met een zwabber de maaginhoud van diezelfde kleuter uit de fontein vissen of van een bankje krabben. O, en laten we vooral niet de ‘ballon’ vergeten. Toen ik hier net werkte dacht ik steeds: wat kunnen wij eraan doen als er een kind zijn ballon heeft losgelaten? Is het de bedoeling dat het personeel erachteraan gaat rennen in een poging hem weer te vangen? Tot ik erachter kwam dat ‘een rode ballon in de hoofdstraat’ code was voor ‘er ligt bloed in de hoofdstraat’. Meestal van een enthousiaste kleuter die haar favoriete prinses zag en toen snoeihard onderuit ging. Vanaf die dag keek ik bij het horen van ‘een ballon’ niet meer omhoog zoals daarvoor.

‘Ga jij nog iets leuks doen vanavond?’ vraagt Lena.

Ik knik enthousiast. ‘Met de nieuwe Stephen King op de bank, mijn benen omhoog, een glas wijn en een bak popcorn.’

Lena snuift. ‘Ik dacht meer aan 3D.’

Dat is een code die we zelf bedacht hebben. Het staat voor Dansen, Drankjes en Dom lullen, en we doen het minstens één keer in de maand met een groepje prinsessen en aanhang in onze stamkroeg. Even twijfel ik, maar de vermoeidheid wint het toch. ‘Misschien een andere keer.’

Lena veegt met een vochtig doekje haar theatermake-up van haar gezicht en knikt begrijpend, terwijl ik in mijn comfortabele joggingbroek glip. Na de hele dag in die dichtgesnoerde megajurk is het een verademing om iets aan te hebben dat gemakkelijk zit. Een paar oerlelijke maar lekker praktische crocs maken mijn campingoutfit af.

‘Tot morgen!’ Lena wuift naar me. ‘Veel plezier met je boek!’

Ik verlaat het park via de personeelsingang en loop net de steeg naar mijn appartement in als er de deur van de hoofdingang opengaat en er iemand met volle snelheid schreeuwend naar buiten stormt.

‘Je doet je best maar. Trut!’ Schreeuwt hij met z’n middelvinger in de lucht en zijn blik nog naar achteren. Voor ik het doorheb vliegen we samen over de smerige stoep van het steegje en komen we rollend tot stilstand, hij boven op mij en ik op mijn rug op de grond. Net op het moment dat ik naar hem wil snauwen dat hij moet uitkijken, kijk ik hem aan en slik ik mijn opmerking in. Ik kijk recht in de bruine ogen van Aladin.

Hoofdstuk 2 (DAG 3)

‘Sorry, ik had je niet gezien,’ stamelt hij en krabbelt overeind terwijl hij driftig over zijn broek veegt. Daarna helpt hij mij overeind. Zo schoon als het park is, zo smerig lijkt het gedeelte waar we allemaal wonen. Door elkaar heen trouwens. Er zijn geen aparte prinsen- en prinsessenflatten, en er is ook geen dierenflat voor de mensen in de harige pakken.

Ik knik zachtjes en haal mijn schouders op. Ik kan alleen maar naar hem kijken en me verliezen in zijn ogen, die van dichtbij nog veel mooier zijn dan uit de verte.

‘Ik zag jou wel,’ stamel ik. ‘Vaker, bedoel ik. Ik heb je vaker gezien. Hier, in deze woning, bedoel ik. En in het park. Niet dat ik je stalk ofzo…’ Mooi. Nu moet hij wel denken dat ik gek ben, dat kan niet anders. Toch lacht hij vriendelijk.

‘Ik heb jou ook wel eens gezien. Met Rik, toch?’

Ik weet dat ik mijn mond open moet doen om te praten. Ik weet dat ik geluid moet maken om woorden te produceren, maar toch sta ik maar wat te staren. ‘Eh ja, dat klopt. Ik ben, eh, Noa. Sorry, ik ben een beetje geschrokken, denk ik.’ Oké, het is geen al te briljante opmerking maar het is íéts. Hij kijkt boos achter zich. De deur blijft dicht.

‘Snap ik, sorry dat ik je omver heb gelopen. Ik was met mijn gedachten ergens anders,’ verontschuldigt hij zich. Dan steekt hij zijn hand naar me uit. ‘Ik ben Ralf.’

Ik probeer zo hard om iets grappigs te bedenken om te zeggen, dat mijn hersenen er gewoon pijn van doen. Maar hij is zo leuk van dichtbij dat ik geen woord kan verzinnen. Dat ik me zo lang afgesloten heb voor mannelijke aandacht werkt niet echt in mijn voordeel nu.

‘Geeft niets.’ Alweer zo’n pareltje.

‘Oké, gelukkig. Hé, het spijt me maar ik moet nu echt gaan.’ Na nog een laatste glimlach stampt hij de steeg uit en verdwijnt uit het zicht. Ik blijf achter. Met de dringende behoefte om mijn hoofd tegen een muur te bonken.

Net als ik mijn sleutel in het slot wil steken, vliegt de deur opnieuw open. Deze keer kan ik de persoon die naar buiten stormt nog net ontwijken. Het is Prinses Yasmine, maar zonder pruik en gekleed in een badjas, kijkt verwilderd in het rond. Als ze haar vriend niet ziet, draait ze zich om naar mij.

‘Hé, Noa! Heb jij Ralf hier zien langslopen? Hij was nogal boos en voor ik me had aangekleed, was hij al weggestormd.’ Het is maar wat ze ‘aangekleed’ noemt. Haar badjas hangt halfopen en is slordig dichtgeknoopt. Ik zie een deel van haar borsten. Ze heeft blote voeten en het heeft er alle schijn van dat zij en Ralf midden in een flinke vrijpartij ruzie kregen, want haar lippenstift is uitgesmeerd en haar haar zit door de war.

‘Hij is best lang, donker en gespierd. Hij werkt hier nog niet zo lang maar hij doet Aladin,’ legt ze uit. Alsof ik niet weet wie Ralf is. Technisch gezien weet ik ook pas vijf minuten hoe hij heet, maar ach, dat is een kleinigheidje.

Ik wijs expres de verkeerde kant op om Ralf een voorsprong te geven, want als hij echt met Yasmine had willen praten, dan was hij niet weggelopen.

Boven ons schuift een raam open. Een zeer schaars geklede jongen met een enorme hoeveelheid rood krullend borsthaar steekt zijn hoofd uit het raam. Hij schreeuwt naar Yasmine. ‘Heb je hem nog kunnen tegenhouden?’

Ze krijgt een hoofd als een biet. Echt knalrood als ze naar mij kijkt. Dan zucht ze diep en schudt haar hoofd. ‘Hij was al weg. Maar ik ga hem zoeken.’ De roodharige prins trekt zich terug en prinses Yasmine zwaait naar me met een slap handje. ‘Dank je wel voor je hulp.’

Ik knik alleen maar en kijk hoe ze de verkeerde kant op loopt. Net goed. Arme Ralf. Ik kan me helemaal niet voorstellen hoe rot hij zich moet voelen, want het heeft er alle schijn van dat hij zijn vriendin in bed heeft gevonden met die overbehaarde rode aap.

Hoofdschuddend open ik mijn deur, maar niet voordat ik eerst heb gekeken of er nog iemand van plan is om naar buiten te stormen. Pas als de kust veilig is, stap ik de gang in en neem ik de lift naar mijn appartement. Ik gooi mijn sleutels op het tafeltje in de hal en schop mijn crocs uit. In het voorbijlopen gris ik mijn boek van tafel en plof dan neer op mijn heerlijke bank. Toen ik hier kwam wonen was dat het enige waar ik flink geld aan heb uitgegeven. Een grote paarse hoekbank, vol met heerlijke, zachte kussens en met in de hoek een roze plaid die ik over mijn benen kan trekken als ik het koud krijg. Ik draai mijn lichaam een paar keer, eerst naar links, dan naar rechts, tot ik comfortabel lig en sla dan mijn boek open. Eindelijk.

Ik ben pas op de tweede bladzijde als ik plotseling iets hoor. Het lijkt op een zacht geklop, maar ik verwacht niemand. Sinds ik alleen woon, kan ik geen Stephen King meer lezen zonder me bij elk geluid kapot te schrikken. Diep in de kussens weggezakt wacht ik af, en als er geen tweede klop volgt, besluit ik dat ik het verkeerd moet hebben gehoord en verdiep me weer in mijn boek. Welgeteld vijf regels kan ik lezen voor ik het weer hoor. Duidelijker deze keer. En mijn brievenbus klappert nu ook.

‘Noa? Noa, ben je daar?’

Zuchtend sta ik op. Doen alsof ik er niet ben is een beetje moeilijk met die grote ramen hier en alle lampen aan.

Als ik de deur opendoe, kijk ik recht in een bekend gezicht. Met zijn grote bruine ogen kijkt hij me aan. Hij mompelt iets wat ik niet kan verstaan. Ik zet een stap naar rechts en wenk hem dat hij binnen moet komen.

‘Sorry dat ik je stoor, zeker na onze brute kennismaking net,’ begint hij. ‘Maar huisvesting is gesloten, er is morgen pas weer iemand aanwezig en ik heb helemaal niets bij me. Geen andere kleren, geen sleutels, geen telefoon en geen geld. Ik kan nergens heen, behalve misschien op een bankje in het park gaan liggen tot de bewaking me wegstuurt.’

Ik heb een zwak voor zwervers. Ik heb mijn vader tot waanzin gedreven met alle katten, vogels en zelfs een keer een muis die ik mee naar huis nam toen ik nog klein was. Ik ben het nog niet verleerd, alleen komen de zwervers tegenwoordig naar mij toe in plaats van dat ik ze op moet pikken.

‘Hoi Ralf. Je kunt hier blijven logeren, geen probleem, collega’s onder elkaar, maar is het niet veel makkelijker als je teruggaat om je spullen op te halen? Het gaat me niets aan wat jullie probleem is, maar ze moet je je spullen toch op z’n minst teruggeven?’

Ralf ziet er moe uit. ‘Ik ben helemaal naar de bushalte gelopen, maar er rijden alleen bussen tijdens openingstijden. Toen bedacht ik dat ik helemaal geen geld bij me had. En het enige wat ik toen kon bedenken, was kijken of jij thuis was en vragen of ik hier een nachtje op de bank mag liggen tot ik morgen iets anders kan regelen.’

Ik trek een wenkbrauw op.

‘Omdat jij de enige bent die ik ken hier,’ haast hij zich te zeggen, ‘waar ik meer dan één woord mee gewisseld heb en waarvan ik het huisnummer weet.’ Ik weet niet waarom hij aan mij dacht, want ik heb nog nooit een man – behalve Rik – hier laten logeren, maar ik kan hem ook niet buiten laten slapen.

‘Ik ga even een dekbed voor je halen.’ Op mijn slaapkamer trek ik het dikke donzen winterdekbed uit de kast dat Viola me gaf toen ik op mezelf ging wonen, maar waar ik niet onder kan slapen zonder mezelf levend te koken in mijn eigen zweet. Ik pak nog een pyjama met Betty Boop uit de kast en loop dan terug naar de woonkamer.

Wanneer ik de kamer binnenkom, vallen mijn ogen bijna uit hun kassen en voelt mijn mond alsof ik net een zandkasteel heb proberen te tongzoenen. Ralf staat met zijn rug naar me toe zijn kleren op te vouwen… in een boxer. Hij draait zich met een vragende blik in zijn ogen om. Ik sla mijn hand voor mijn mond en wil een verontschuldiging stamelen, maar het enige woord dat mijn mond weet te bereiken, is ‘wauw’. Ralf heeft een ontzettend afgetraind lichaam, en zijn gespierde armen en borst zijn bedekt met prachtige donkere haartjes. Ik blijf hem aanstaren en terwijl het eigenlijk nu ongeveer ongemakkelijk zou moeten worden, houdt Ralf mijn blik vast met zijn donkere ogen waarin pretlichtjes glinsteren.

‘Sorry, ik ben niet gewend met iemand anders samen te wonen,’ zegt hij met een glimlach.

Ik steek zonder woorden de pyjama naar hem uit. Kom op, Noa. Zeg iets. Zó moeilijk kan het niet zijn.

Hij pakt hem aan. Eerst verdwijnt een arm in het shirt. En dan een andere arm. Dan trekt hij het shirt over zijn hoofd. Natuurlijk past mijn strakke pyjama niet over zijn brede borst, maar hij doet zijn best. Hij probeert zijn benen in de broek te steken maar we zien allebei, al als hij halverwege zijn onderbenen is, dat dat niet gaat passen.

Ik moet mijn lach inhouden en zeg: ‘Ik vind het niet erg als je gewoon in je boxer en t-shirt gaat slapen hoor.’ Mijn blik wordt als vanzelf naar die boxer getrokken.

Mijn buik maakt een sprongetje als hij lacht, de pyjama weer uittrekt en hem netjes opvouwt. Snel geef ik hem het warme dekbed. ‘Het spijt me dat ik je niets beters kan aanbieden, maar als ik eerlijk ben is het een heerlijke bank, misschien zelfs wel het beste plekje in huis. Ik val er in ieder geval vaak op in slaap.’

Hij knipoogt naar me. ‘Het is beter dan de nacht doorbrengen op het busstation, wachtend tot de eerste bus komt.’

De bussen hier zitten altijd vol met toeristen. Het maakt niet uit hoe laat je bij de halte staat, in de laatste bus zitten parkbezoekers en in de eerste bus ’s ochtends zitten ze weer. ‘Je mag zo lang blijven als je wilt, hoor. Ik denk dat we morgen wel iets kunnen regelen bij huisvesting.’ Ik ben er niet zo van overtuigd als ik het laat overkomen. Zelf heb ik maanden moeten wachten voor er iets vrijkwam, maar het heeft geen zin om zijn avond nog meer te verpesten, en wie weet, misschien gebeuren er wel echt wonderen en krijgt hij morgen meteen een woning toegewezen. Ze kunnen hun personeel moeilijk op straat laten staan.

Terwijl hij het dekbed uitspreidt over de bank en het kussen een paar flinke klappen geeft, heb ik een geweldig uitzicht op zijn billen. Al snel verdwijnt hij diep onder het dekbed en is er jammer genoeg niets meer te zien.

‘Noa?’ zegt hij als ik de kamer uit wil lopen, mijn hand al op de lichtknop. ‘Dank je wel dat ik hier mag blijven. Dat is echt heel erg lief van je. Niet iedereen zou zomaar een vreemde vent in huis nemen voor een nacht. Welterusten.’

Hij draait zich om waardoor ik ‘Geen probleem, jij ook,’ tegen zijn rug mompel als ik naar mijn slaapkamer loop.

De volgende ochtend, als ik met mijn slaapdronken hoofd, mijn haar in een slordige knot en met mijn tandenborstel tussen mijn lippen de kamer in loop, ligt Ralf nog op de bank te slapen. Shit. Ik was hem helemaal vergeten. Tot overmaat van ramp doet hij net zijn ogen open en staart me geschrokken aan, alsof hij ook niet meer helemaal weet wat hij hier doet. Hij past zich sneller aan dan ik, want ik sta nog steeds dom te kijken terwijl hij zich al helemaal herpakt heeft.

‘Goedemorgen,’ kreunt hij, en rekt zijn lange, gespierde lichaam uit. Er piept wat borsthaar onder het dekbed uit. ‘Dan ga ik zo maar eens kijken of ik ergens een kamer of een appartement kan krijgen voor ik de rest van het seizoen op straat moet slapen.’

Het is nog veel te vroeg en huisvesting is nog niet open. Ik zet de waterkoker aan om thee te zetten en gooi de tandenborstel op het aanrecht. Een van de voordelen van alleen wonen; je kunt doen wat je wilt en hoeft met niemand rekening te houden.

‘Ik kan echt niet terug naar huis, naar mijn moeder,’ zucht Ralf. ‘Die wilde helemaal niet dat ik hier ging werken en ik ben min of meer met ruzie thuis weggegaan. Ik moet er niet aan denken dat ik met hangende pootjes nu alweer terugkom en ik de hele “ik zei het toch”-speech moet aanhoren.’

Misschien is dat wel een van de weinige voordelen van het hebben van een stiefmoeder. Viola weet niets van het bestaan van die speech, want ze heeft hem nog nooit op me losgelaten. Toch knik ik begrijpend. Ik kan me voorstellen hoe die speech klinkt, en ook dat het niet iets is waar je echt op zit te wachten.

‘Kom,’ zeg ik, ‘laten we even ontbijten en dan gaan we kijken wat we kunnen regelen.’

De chagrijnige heks achter de balie gooit met een diepe zucht de stapel papier neer en kijkt ons aan over de rand van haar bril. ‘Meestal regelen werknemers eerst woonruimte voor ze hier komen solliciteren, vooral als ze zo ver van het park af wonen als jij.’ Alsof haar misprijzende blik nog niet voldoende is, is haar toon ook genoeg om het hele park te voorzien van ijspegels.

‘Dat had ik ook, maar…’

De heks houdt haar hand omhoog. Misschien heeft ze haar portie kindertjes voor vandaag nog niet gehad en knort haar maag, maar haar onvriendelijkheid is gewoon abnormaal. Ziet ze niet dat Ralf hier echt niet voor zijn plezier staat?

‘Ik kan je niet helpen, want ik heb eerst nog een groep mensen onder te brengen die zich wél aan de regels hebben gehouden en…’

Ik denk niet eens na en richt me tot Ralf. ‘Als je geen probleem met mijn bank hebt, kun je die paar weken wel bij mij blijven, hoor.’ Het is het waard: die blik in zijn ogen als hij zich dankbaar naar me omdraait.

‘Weet je het zeker?’ vraagt Ralf voorzichtig.

‘Tuurlijk, anders zou ik het niet voorstellen,’ zeg ik.

Het stuk chagrijn kijkt nog iets chagrijniger als ze de papieren weer voor zijn neus weggrist. ‘Dus je hoeft geen woonruimte?’ Ze wacht het antwoord niet eens af en begint de formulieren weer terug te proppen in de verschillende vakjes waar ze ze net uit heeft gehaald.

Ralf loopt achter me aan het kantoor uit. Eenmaal buiten kost het me moeite niet dubbel te klappen van het lachen. ‘Djeez! En zoiets werkt in een pretpark.’ We denken in elk geval hetzelfde.

‘Misschien moet ze auditie doen als boze heks. Ik denk dat ze haar meteen zouden aannemen.’ Ralf doet een perfecte imitatie van het gerimpelde gezicht van de heks.

‘Laten we snel naar huis gaan, dan pak ik een sleutel voor je, zodat je in elk geval niet op mij hoeft te wachten om naar binnen te kunnen. Afspraken maken we later wel, maar nu moet ik eerst aan het werk. Ik heb twee meet-and-greets en ik moet ook nog de parade doen straks.’

Hij knikt tevreden. ‘Ik hoef niet te werken vandaag, dus ik kan voor ons koken, als een soort van bedankje. Dat je me laat blijven, bedoel ik.’

Het lijkt me heerlijk, iemand in huis die voor me kookt, en dat ik tenminste één avond niet de fantasieloze, droge hap uit de kantine hoef te eten die ik bijna elke avond neem omdat ik dus niet kan koken. ‘Ik wist wel dat het een goed idee was om je te vragen. Mijn eigen privékok. Dit kon wel eens mijn beste beslissing ooit zijn.’ Dat het ook wel eens de domste beslissing ooit kan zijn, vergeet ik voor het gemak maar even. Ik help iemand in nood. Dat het iemand is die ook nog eens ontzettend leuk en sexy is, en voor vlinders in mijn buik zorgt, dat doet er niet toe. Dat is helemaal niet belangrijk. Hij heeft nota bene nog steeds een vriendin, volgens mij.

Ralf loopt voor me uit en staat ongeduldig met zijn voet op de grond te tikken tot ik de deur opendoe.

Eenmaal binnen neemt hij de ruimte in zich op, alsof hij hier niet afgelopen nacht heeft doorgebracht. ‘Ik ga mijn spullen ophalen en dan ga ik naar de winkel en kook ik, terwijl jij bezig bent. Ik denk dat wij het heel leuk gaan hebben de komende tijd.’

Wanneer Ralf weg is, laat ik mezelf op de bank zakken. Zijn laatste zin blijft zich maar herhalen in mijn hoofd. Ik denk dat wij het heel leuk gaan hebben de komende tijd. Vast niet zo leuk als we het in mijn gedachten hebben. Hoe leuk we het in mijn fantasie hebben. Daar waar hij geen vriendin heeft. Plotseling realiseer ik me dat ik toch wel eens spijt kan krijgen van deze beslissing.

‘Je hebt jezelf genaaid, schat. En dan niet op de leuke manier.’

Het ziet er komisch uit, met die ene wenkbrauw erop geplakt, maar toch kan ik er niet om lachen, omdat Rik de spijker op zijn kop slaat.

‘Hoe weet je dat nou zo zeker?’ Ik smijt mijn haarborstel zijn kant op en prop mijn haar onder het haarnetje zodat ik mijn pruik op kan zetten. ‘Hij logeert alleen maar bij mij omdat hij niet bij Yasmine in huis wil blijven. De heks van huisvesting deed heel erg moeilijk en ik vond het gênant worden. En dus heb ik aangeboden dat hij bij mij mag vertoeven, die paar weken dat hij hier nog werkt. Na de vakantie gaat hij toch weer weg en voor die paar weken kan hij best op mijn bank. Hij is gewoon een huisgenoot, meer niet. En het is ook niet alsof we de hele dag op elkaars lip zitten, we hebben allebei gewoon een baan.’

Rik zucht en rolt zijn ogen om zijn dramatische woorden kracht bij te zetten zo ver naar achteren dat je alleen het oogwit nog ziet. ‘Jaja, maak jij jezelf dat maar wijs. Ik kan van je gezicht aflezen dat jij hem leuker vindt dan “gewoon een huisgenoot”.’

Ik zeg niets, maar kijk hem vernietigend aan. Op zulke momenten vind ik het jammer dat ik een prinses speel en geen superheld, want een paar vernietigende laserogen zouden me nu best van pas komen. ‘Dat is niet waar, Rik. Hij ziet er gewoon goed uit, dat is het. Ik ben alleen maar woonruimte en meer wil ik ook niet zijn voor hem.’

Fluitend begint Rik zijn andere wenkbrauw op te plakken, maar hij kan het niet laten met een veelbetekenende blik onder al het witte haar naar me te kijken.

‘Je krijgt er spijt van, en dan moet je niet bij mij komen zeuren dat ik je niet gewaarschuwd heb. Want dat is precies wat ik nu doe en jij wilt niet luisteren.’

‘Staat genoteerd hoor,’ zeg ik, terwijl ik met mijn vingers in de lucht een denkbeeldig vinkje zet. ‘Niet klagen bij Rik als hij gelijk blijkt te krijgen: check.’ Het liefst zou ik hem nu met een houweel op zijn hoofd slaan.

‘Ik zeg het je,’ mompelt hij. ‘Je hebt jezelf genaaid.’

Ik denk dat het maar beter is als ik nu zwijg. Of dat het beter is als hij een kleedkamer in een ander deel van het gebouw krijgt. Of beter nog, eentje in een ander deel van het park. Ver uit mijn buurt.

Rik blijft de hele dag bezig. Elke keer als hij de kans krijgt werpt hij me opnieuw een suggestieve knipoog toe, en aan het einde van de dag ben ik klaar om hem te wurgen als hij aan komt rennen en hijgend voorovergebogen voor me tot stilstand komt.

‘Ik… ik… Even wachten, hoor,’ hijgt hij. Hij slikt een aantal keer en haalt diep adem.
‘Ik zag hem net, die wonderlampfiguur van je.’

‘Op zich is dat niet vreemd, Rik. Hij werkt hier.’

‘Maar nu weet ik zeker dat je jezelf hebt genaaid. Hij zwaaide naar me en daarna kwam hij dat Oosterse prinsesje tegen. Met dat lange zwarte haar. Je weet wel. En dat was toch zó raar! Ze trok hem aan zijn arm mee en toen ze dachten dat niemand ze meer kon zien, gingen ze ruzie staan maken.’

Zo achteloos mogelijk haal ik mijn schouders op. ‘Dat komt wel eens voor, dat mensen ruzie hebben. Goed van ze dat ze het niet in het volle zicht van het publiek deden.’ Ook al wil ik graag weten hoe het zit tussen die twee, ik ga dit niet met Rik bespreken. Zeker niet na dat gesprek van vanmorgen.

‘Ze had haar armen in de lucht en hij stond met die van hem in zijn zij. Als blikken konden doden was ze omgevallen. Ik weet niet wat er tussen die twee speelt, maar ik denk dat je daar ver uit de buurt moet blijven. Ik wil alleen maar zeggen dat je moet uitkijken met Ralf, Noa. Straks heb jij gevoelens en dan…’

Ik steek mijn hand op. ‘Sorry Rik, maar het was een lange dag en ik moet douchen en naar huis. Bedankt dat je het even liet weten, maar ik heb geen zin om het hier nu met jou over te hebben.’
Rik de dramaqueen is duidelijk teleurgesteld over mijn reactie en druipt af. ‘Zeg niet dat ik je niet gewaarschuwd heb!’ mompelt hij als hij wegloopt. ‘Hij was echt pisnijdig en zij…’ De rest van zijn zin gaat verloren in de herrie van een mededeling door de luidsprekers dat het park gaat sluiten en of iedereen naar buiten wil gaan.

Misschien heeft Rik gelijk, en wordt het tijd om aan mijn huisgenoot – correctie, mijn verrukkelijke huisgenoot – te vragen wat er aan de hand is.

Hoofdstuk 3 (DAG 4)

De zon schijnt in mijn ogen als ik me sta om te kleden, maar ondanks dat belooft het een heerlijke dag te worden. De vogeltjes fluiten en de eerste bezoekers picknicken al in het park aan de overkant. Op het gras zit een gezin dat zo lijkt weggelopen uit Het kleine huis op de prairie. Ze voeren brood aan de eendjes en de moeder graaft in een boodschappentrolley, waarschijnlijk op zoek naar een broodje kaas. De vader, gekleed in een overhemd, bretels en met een belachelijk uitziende rieten hoed op zijn hoofd, leest voor uit een boek. Het is een idyllisch plaatje tot de zoon ineens opspringt. Ik denk tenminste dat het een zoon is, maar hij is zo te zien minstens twintig. Hij sprint over het gras en tot mijn afgrijzen zie ik hem boven op een van onze zwanen duiken. Hij rolt een paar meter met het beest over het gras en grijpt het dier bij zijn nek terwijl hij triomfantelijke kreten uitslaat.

‘Hé!’ brul ik door het open raam van de kleedkamer. Ze horen me niet, en er is tot overmaat van ramp ook niemand in de buurt die kan helpen. Er is hier bijna nooit iemand, en dat is juist de reden dat ik me hier vandaag ben gaan omkleden, omdat het zo lekker rustig is.

De jongen staat inmiddels met de zwaan bij zijn vader, die enthousiast foto’s maakt van zijn zoon met het arme beest, dat spartelt om los te komen. Ik grijp mijn rokken bij elkaar en overtreed een van de belangrijkste regels van het park. Dat je nóóit, maar dan ook nóóit in het openbaar verschijnt als er ook maar íéts niet klopt aan je kostuum. Ik heb mijn pruik niet op, ik heb geen schoenen aan en geen spoortje make-up op, en de bovenkant van mijn jurk hangt open waardoor mijn felrode bh te zien is. Maar het kan me niet schelen. Ik denk alleen aan dat arme dier, als ik het backstagegedeelte verlaat en naar de waterkant ren, met mijn rokken flapperend achter me aan.

Ik ben nu nog maar een meter of twintig hemelsbreed van ze verwijderd als ik het nog een keer probeer. ‘Hé!’ schreeuw ik zo hard ik kan. ‘Ben jij wel helemaal goed bij je hoofd? DEBIEL!’

Ineens zijn alle ogen op me gericht. Niet alleen die van het gezin maar er staan meer bezoekers met open mond te kijken naar de verwilderde prinses aan de overkant van de slotgracht. Onder andere een paar gezinnen met heel kleine kinderen die hun hand voor hun mond hebben geslagen omdat ze de toch wel heel herkenbare prinses horen vloeken.

‘Hou je bek,’ gilt de jongen met de zwaan en hij knijpt het beest nog eens extra hard waardoor het hard begint te krijsen.

Niemand grijpt in, misschien omdat ze denken dat het een act is en dat het erbij hoort, of omdat mensen nou eenmaal zo zijn. Ik zoek tevergeefs naar mijn telefoon, die natuurlijk nog binnen op de kaptafel ligt, en daarna kijk ik om me heen of er iemand van onderhoud of van dierverzorging in de buurt is, maar zoals gewoonlijk wanneer je iemand nodig hebt, is er in de verste verte niemand te bekennen. En dan zie ik rechts van me een kleine gekleurde flits over de brug schieten. Het kost hem nog geen halve minuut om bij het gezin te komen en voordat de jongen, die mij nog steeds met de zwaan in zijn handen staat uit te dagen, het in de gaten heeft, wordt hij getackeld door Rik. In vol ornaat moet ik erbij vermelden.

Met zijn baard en wenkbrauwen, compleet met puntmuts, ramt hij zijn hoofd in de knieholtes van de jongen, die van schrik de zwaan loslaat en voorover in het gras valt. Nu halen meer mensen hun camera tevoorschijn. Ik kan Rik tot hier horen schreeuwen.

‘Inderdaad. Niet normaal. Nee, niet wat ik doe, maar dat jij dat arme beest aan het mishandelen bent.’ Hij verkoopt de jongen nog een flinke mep en dan ineens duiken van alle kanten beveiligers op. Ze trekken Rik van de jongen af. Hij hangt als een bezeten Dopey met zijn benen maaiend in de lucht tussen de twee beveiligers in. Een derde beveiliger, die uit het niets lijkt op te duiken, grijpt de jongen vast en neemt hem mee, terwijl de rest van het gezin in een optocht en luid protesterend volgt. De bewakers laten Rik los, die zich meteen naar het publiek draait en met een buiging roept: ‘De volgende voorstelling is vanmiddag om twee uur, aan de andere kant van het kasteel. We zien jullie daar.’

De aanwezige bezoekers beginnen te applaudisseren, ervan overtuigd dat dit erbij hoort en dat ze getuige zijn geweest van een of andere stuntshow. Een heel slechte, dat wel. Als Rik weer over de brug is, knipoogt hij naar mij en maakt met zijn hoofd een beweging naar mijn kleding. Ik zou bijna vergeten dat ik hier wel eens een heel groot probleem mee zou kunnen krijgen.

Een van de beveiligers steekt zijn duim op, als teken dat alles goed is met het dier, en opgelucht ga ik terug naar mijn kleedkamer om mezelf te fatsoeneren. Het is bijna tijd voor mijn eerste shift en ik ben nog niet eens voor de helft klaar.

Ik weet nu weer wat er zo leuk is aan de prinsenrol. Het is gewoon fijn om je af en toe een held te voelen. Maar het valt toch in het niet bij de uren die volgen. Hier doe ik het voor, die kleine blije kinderen die niet kunnen geloven dat ze met me op de foto mogen. Zoals elke dag vliegt ook deze dag voorbij. Logisch, als je de leukste baan van de wereld hebt.

De volgende ochtend klopt Ralf ongeduldig op mijn slaapkamerdeur. Ik word net wakker en trek mijn deken omhoog tot net onder mijn neus. ‘Kom maar binnen!’ mompel ik.

Hij zwaait de deur open. ‘Heb jij deze ook gekregen?’ Zijn gezicht staat ernstig en in zijn hand heeft hij het stuk papier dat ik gisteren zonder te kijken in mijn achterzak heb gepropt.

‘Ja, dat zat gisteren op mijn locker geplakt inderdaad. Maar ik heb er nog niet naar gekeken. Is het iets belangrijks?’

Ralf haalt zijn schouders op. ‘Geen idee. We moeten ons allemaal melden, ze hebben een mededeling en die betreft het hele personeel. Niemand lijkt te weten waar het over gaat, maar iedereen heeft er een gekregen.’

Dat kan nooit goed zijn.

‘Over een uur moeten we in de grote zaal zijn.’ De grote zaal is alleen voor personeelsfeesten en als we hem verhuren, dan is dat voor bruiloften of andere grote evenementen, omdat er zoveel mensen in passen. Een bijeenkomst in de grote ruimte zonder dat het een feestje is, is áltijd foute boel.

‘Ik ga even douchen, en daarna gaan we er samen heen.’

Ralf knikt, alweer verdiept in de brief alsof hij door hem nog een keer te lezen misschien een of andere diepere boodschap kan vinden.

Hoofdstuk 4 (DAG 5):

Ralf en ik lopen net als alle andere werknemers naar de grote zaal, die al voor meer dan de helft vol is, en zoeken een plaatsje op een van de achterste rijen. Aan het geroezemoes is te horen dat niemand weet waarom we hier zijn, en de spanning is voelbaar. Zouden er ontslagen vallen? Wat zou er mis zijn?

Eva staat met haar armen over elkaar achter een desk voor in de ruimte. Eva is iemand bij wie je het gevoel krijgt dat je op een kostschool zit en bij de directrice moet komen. Alleen maar door naar je te kijken, kan ze je nietig en onbenullig laten voelen. Ik geloof dat ik er niet achter wil komen wat ze kan als ze meer doet dan alleen maar kijken. Ze schraapt haar keel en langzaam verstomt het gemompel.

‘Wat goed dat jullie allemaal hier zijn,’ zegt ze met haar tikkeltje bekakte stem. ‘Ik heb jullie allemaal bij elkaar geroepen omdat ik jullie iets te vertellen heb.’ Er klinkt opgewonden gefluister vanaf de achterste rij, maar één blik van Eva is genoeg om de twee kletskousen het zwijgen op te leggen. ‘Jullie hebben waarschijnlijk ook de geruchten gehoord dat het park verkocht zou worden. Er doen verhalen de ronde dat we verlies draaien en dat we de deuren moeten sluiten. Ik wil voor eens en voor altijd duidelijk maken dat dat niet het geval is en dat jullie er dus ook niet meer over hoeven te speculeren. Dat ik jullie bij elkaar heb geroepen, heeft een andere reden.’ Ze laat haar ogen over de menigte glijden en schraapt nog een keer haar keel. ‘Het is mij ter ore gekomen dat hier in het park dingen gebeuren die verboden zijn.’

Het gaat vast over de prinses die een tatoeage heeft genomen toen ze op vakantie was op Ibiza. Ik probeer haar te ontdekken in de grote zaal vol mensen, maar zie haar nergens. Ik verrek zelfs bijna mijn nek als ik mijn hoofd in een onmogelijke hoek draai. Ik vraag me af waarom wij allemaal moeten komen opdraven om te kijken hoe iemand hier een standje krijgt. ‘Misschien gaat het wel over jou,’ mompel ik in het oor van Ralf, maar Eva’s stem overstemt alles.

‘En omdat wij een familiepark zijn, kunnen wij zulk gedrag niet tolereren.’ Ik weet niet of ik het me maar inbeeld, maar bij die laatste woorden lijkt het of ze mij aankijkt.

Ralf kijkt me vragend aan, hij snapt net zo weinig van mij als ik van deze bijeenkomst.

‘Je rende weg bij prinses Yasmine.’

‘Bij wíé?’

Ik vergeet wel eens dat de mensen hier ook echt een naam hebben en ze niet door iedereen worden aangesproken als hun rol. Ik ken haar niet goed genoeg om haar naam te weten en eigenlijk maakt het me ook niet uit hoe ze heet.

‘Je weet wel. Toen je me omverliep. Je kwam schreeuwend en vloekend haar appartement uit gestormd.’

‘Huh?’ Zijn hartgrondige uitroep zorgt ervoor dat Eva misprijzend onze kant uit kijkt, klaar om degene die haar onderbreekt aan de schandpaal te nagelen.

‘Misschien is het beter als we niet zo hard praten, want Eva…’ Ik ga snel een beetje meer rechtop zitten en richt mijn blik op Eva voor Ralf nog iets kan zeggen. Als ik íéts niet kan gebruiken, is het wel Eva die pissig is. En als ik een toespraak moest geven over regels die iedereen in principe hoort te weten, zou ik ook boos zijn. Toch zit haar blik me niet lekker. Ze kijkt namelijk niet alleen omdat Ralf zo hard praatte, want nu Ralf vol interesse bezig is met viezigheid onder zijn nagels uit te pulken, lijkt Eva nog steeds naar ons te kijken.

Als ze even later haar toespraak afsluit, weet ik het zeker. Deze toespraak is voor mij. Ze kijkt me zelfs recht in mijn ogen bij haar laatste woorden.

‘Wat je doet in je vrije tijd is je eigen zaak, maar als je door het park loopt, heb je je aan onze regels en maatstaven te houden. Als ik nog één keer een klacht krijg, vliegt de verantwoordelijke eruit.’ Ze knikt naar de zijkant van het podium en loopt dan weg. Haar assistente neemt haar plaats achter de microfoon in en zegt met een zacht en verlegen stemmetje dat iedereen die de regels nog eens na wil lezen bij haar een kopie kan komen ophalen. Niemand lijkt interesse in haar te hebben, want de zaal loopt leeg en het arme kind wordt compleet genegeerd, ze staat daar nogal verloren met een stapel papieren in haar hand. Ik besluit haar leed wat te verzachten door een blaadje mee te nemen, al is het maar om haar ook een goed gevoel te geven. Zo van ‘we zien je heus wel staan’.

Opgelucht geeft ze me een van de blaadjes van haar stapel en ik knipoog naar haar voor ik naar buiten loop. Pas dan zie ik de het stukje tekst, extra aangedikt met vetgedrukte letters in een roze kleurtje. De passage over het verschijnen in het openbaar als je niet volledig in karakter bent.

Buiten staat Eva bij de deur te wachten. Alweer met haar armen over elkaar. Ze lijkt een beetje op Jo Frost, de Supernanny. Je hoeft je niet af te vragen wie het stoute kind is dat heropvoeding nodig heeft. Zo gauw ze me ziet wenkt ze me.

‘Ik heb het verhaal gehoord, en off the record ben ik jullie heel dankbaar dat jullie hebben ingegrepen, maar dit mag nooit meer gebeuren. Ik heb officiële klachten gehad van ouders over het taalgebruik van een halfnaakte prinses en over buitensporig geweld van een dwerg in de parkshow. We kunnen het echt niet gebruiken dat mensen denken dat dit een onderdeel van onze show is. Er is zelfs een onderzoek van een of andere bond voor dieren gestart of we de zwaan misbruiken voor die show. Ik snap dat jullie moesten ingrijpen door wat er gebeurde, en deze keer laten we het gaan, maar de volgende keer zal ik hardere maatregelen moeten nemen. Begrepen?’

Ik knik gedwee. Ik probeer er ook schuldbewust bij te kijken, maar ik ben zo opgelucht dat dat moeite kost. Ik draai me snel om en zie nog net hoe Eva Rik bij zich roept om waarschijnlijk ook hem een standje te geven. Ralf staat een paar meter verder met zijn handen in zijn zakken héél erg zijn best te doen om niet in lachen uit te barsten.

‘Ik vind het zo stoer van je,’ zegt Ralf als hij even later thuis een kop thee voor me neerzet. ‘Ik weet dat er veel mensen zijn die dat niet gedurfd hadden. En vooral niet halfnaakt.’ Hij knipoogt. ‘En die mensen die geklaagd hebben waren waarschijnlijk allemaal moeders die het niet konden hebben dat hun mannen ineens met veel meer interesse naar een prinses keken.’

Nu ik dit hoor kan ik wel door de grond zakken. Dat ik hier niet eerder aan heb gedacht. Er zullen vast foto’s zijn gemaakt en niet alleen van Rik die op de jongen zat, maar ook van mij in mijn bh. Ik leg mijn hoofd op mijn armen op de tafel en er ontsnapt een gefrustreerde kreun.

Ralf komt dichterbij en legt zijn hand op mijn schouder. Hij geeft een zacht kneepje en fluistert dan in mijn oor: ‘Ik vind het eigenlijk jammer dat ik het gemist heb.’

Overdonderd door zijn opmerking weet ik niet wat ik terug moet zeggen.

Een uur later, als ik me wil klaarmaken voor mijn werk, loop ik de doucheruimte op het park in. Ik let niet op en bots daardoor opnieuw tegen iemand op. Iemand met een hard lijf. Een heel erg hard, warm, en aan de hoeveelheid blote huid te zien, naakt lijf. Het is Ralf. Het handdoekje dat hij om heeft bedekt alleen het essentiële. Er hangt een vage shampoo- en tandpastageur om hem heen en zijn haar is nog nat van de douche. In plaats van weg te kijken verschijnt er een grijns op zijn gezicht en knipoogt hij naar me.

‘Wil je iets tegen me zeggen? Want ik wil me toch liever eerst even aankleden voor er iemand anders binnenkomt die me verslindt met z’n blik.’

Ik probeer te knikken, ik probeer iets zinnigs te zeggen en niet te denken aan de enorme seksuele aantrekkingskracht die ik in de lucht voel knetteren.

‘Ik dacht, ik douche hier maar even,’ zegt Ralf, ‘zodat ik jou niet nog meer op kosten jaag met mijn urenlange douches.’

Ik probeer nogmaals te knikken. Kan hij zich niet iets meer bedekken? Hij hoeft zich nergens voor te schamen, en zo te zien doet hij dat ook niet, maar het lukt me gewoon niet om weg te kijken, zo goed ziet hij eruit.

Ralf draait zich om naar de deur. Zijn vingers gaan naar het slot en draaien de deur dicht. ‘Nu komt er in elk geval niemand meer onverwacht binnenvallen.’

Langzaam loopt hij terug, en de temperatuur in de kleine ruimte stijgt merkbaar met elke stap die hij mijn kant op zet. Hij komt zelfs zo dichtbij dat ik een stap naar achteren moet doen om hem voorbij te laten. Mijn lichaam zit klem tussen het houten bankje dat tegen de muur staat en zijn lijf. Nog steeds kan ik mijn ogen niet losscheuren van zijn blokjesbuik en ik weet nu al dat het me moeite gaat kosten om vanavond in slaap te komen.

Ralf buigt zich langzaam voorover om de badjas achter mij op het bankje te pakken, en tegelijkertijd komen zijn lippen wel erg dicht bij de mijne. Deze ruimte is nou ook weer niet zó klein dat dit nodig is, en ik besef dat hij dit expres doet. Maar dat besef komt een seconde te laat, want voordat ik het doorheb drukt hij zijn lippen op de mijne.

O, MIJN GOD. Je zou denken dat ik na al die jaren wel weet hoe het werkt, maar het is alsof ik het per direct vergeten ben. Mijn benen veranderen in pudding, mijn hart slaat op hol en mijn hersenen kunnen niet verwerken wat mijn lichaam voelt.

Hij kust me. Ralf kust me.

De kreun komt uit mijn tenen als ik me op het bankje laat zakken en hem bovenop me trek. Het handdoekje valt verloren op de grond en zijn tong streelt zacht en zoekend langs de mijne. Hij laat zijn hand langs mijn heupen omhoog glijden en via mijn buik gaat hij naar mijn borsten. Daar stopt hij, en hij trekt zich een stukje terug om me aan te kijken.

‘Heb ik het mis? Je valt toch op me?’

Ik knik. Een teken voor hem om door te gaan waar hij mee bezig is. Hij streelt eerst zacht boven mijn topje langs de zijkant van mijn ene borst, en dan voel ik zijn andere hand omhooggaan naar mijn nek en zijn vingers in mijn haar verstrengelen om me dichter tegen zich aan te trekken. Als ik niet protesteer, laat hij zijn hand onder mijn topje glijden en voel ik zijn vingers op mijn blote huid. Zijn lippen voelen als de hemel en de hel tegelijk. Zacht, en toch ook hard.

Hij grijpt de zoom van mijn topje vast en wacht op toestemming. Ik zou het met alle liefde zelf van mijn lijf rukken, zo erg wil ik nu zijn lichaam tegen het mijne voelen. Maar Ralf wil de bevestiging horen.

‘Doe maar!’

Met twee handen tegelijk trekt hij het over mijn hoofd, en ineens lig ik in mijn bh onder een naakte man, die vaardiger met zijn lippen en mond is dan elke andere man die ik ooit gehad heb. Hij is trouwens ook goed met zijn handen, want het duurt maar drie seconden voor hij mijn bh open heeft, en nog eens vijf om hem van mijn lichaam af te pellen. In zijn ogen zie ik lust. Precies dezelfde emotie die hij ziet als hij in de mijne kijkt.

‘Uit.’ Hij gromt het woordje bijna, en rukt als een bezetene aan mijn rokje. In minder dan dertig seconden voel ik zijn naakte lichaam tegen bijna elke centimeter van het mijne, behalve waar mijn slipje zit. Zijn handen lijken overal te zijn, en zijn lippen laten een nat spoor achter wanneer ze van mijn mond afdalen naar mijn kaak. Hij ademt zwaar en het geluid is zo opwindend dat ik ervan kreun. Hij likt langs mijn oorlel en via mijn hals naar beneden tot hij bij mijn borsten komt.

Alsof ik een schuwe maagd ben, kijkt hij diep in mijn ogen. Ik zie de vraag al op zijn lippen liggen, maar laat hem de woorden toch uitspreken. ‘Mag ik?’ Zijn stem klinkt hees. Opgewonden. Vol van verlangen naar iets dat ik zelf ook wil, maar waar ik de woorden niet voor kan vinden. Ik knik zo hard dat mijn tanden ervan tegen elkaar klapperen en ik trek mijn rug krom als hij het eindelijk doet. Ik kan mijn onderlichaam niet stilhouden, mijn hele lijf trilt, zo graag wil ik hem.

‘Je bent zo mooi,’ zucht hij. ‘In je kostuum ben je al adembenemend, maar als ik je zo zie kan ik helemaal niet van je afblijven. Mag ik verdergaan?’

Al zou het gebouw in brand staan, op dit moment is Ralf het enige waar ik aan kan denken. Ik knik nog eens en pak zijn hand vast, om te voorkomen dat hij direct verdergaat. Ik heb even een paar seconden nodig om mezelf ervan te overtuigen dat dit geen droom is.

Zijn vingers glijden lager en langs de rand van het enige kledingstuk dat ik nog draag. Godzijdank is het een mooi slipje met een kanten randje, maar ik geloof niet dat Ralf daar echt op let als hij zijn hand erin laat glijden.

Ik sluit mijn ogen en kreun, en dat geluid trekt me terug naar de koude, harde werkelijkheid waar we op een bankje in een gezamenlijke doucheruimte liggen waar iedereen ons kan horen, en ik heb nog steeds niet gevraagd naar zijn ruzies met prinses Yasmine. Dat meisje dat misschien wel zijn vriendin is. Of zijn ex. Of misschien hebben ze het wel bijgelegd toen ik weg was. En rotzooien met je huisgenoot is eigenlijk echt nóóit een goed idee.

Met een diepe zucht pak ik zijn pols vast en schuif zijn hand aan de kant. ‘Ralf, het is niet dat ik niet wil. Maar niet nu, en niet hier.’ Ralf komt een beetje wankel overeind als hij zijn hand terugtrekt en nog steeds zwaar ademt. Ik haal een paar keer adem voor ik weer bij mijn positieven kom en met een rood hoofd raap ik mijn kleding bij elkaar. Zo snel ben ik nog nooit mijn hoofd verloren. Een beetje beschaamd kleed ik me aan, terwijl Ralf grijnzend toekijkt. Als ik de ruimte bijna uit vlucht, werpt hij me nog een kushandje toe. Nu is het hek van de dam.

Dit gaat écht heel erg uit de hand lopen.

Het begint al te schemeren als ik bij Viola aankom voor ons wekelijkse kopje thee.

Ik moet Viola vandaag vertellen dat ik voorlopig met een man samenwoon, en haar erop voorbereiden dat er geroddeld en gekletst kan worden wanneer de rest van onze collega’s daarachter komt. Het roddelcircuit in dit park is sneller dan Facebook en ik wil liever dat ze het van mij hoort dan van iemand anders. Viola kennende trekt ze meteen haar breinaalden en een bolletje wol uit de kast om babysokjes te breien als ik haar vertel dat er een jongen op mijn bank slaapt. Om maar helemaal te zwijgen van wat ze gaat doen als ik vertel wat we bijna hadden gedaan. En wat ik allemaal zou willen doen.

‘Ga maar alvast zitten,’ roept Viola uit de keuken als ik binnenkom. ‘Ik kom er zo aan.’

Ik krijg nog niet eens de tijd om goed en wel mijn billen op de bank te laten zakken voor ze al om de hoek verschijnt met een grote pleister in haar gezicht. Ze begint meteen te ratelen. Het is bij Viola altijd net of je midden in een gesprek binnenkomt. Ze begint uit het niets ergens over en als je niet oplet, ben je na de eerste zin al kwijt waar ze het over heeft. Ik ben het altijd al kwijt vóór die eerste zin.

‘Ik snap er echt niets van,’ zegt ze en ze zet het dienblad met de theekopjes voor me op tafel neer. ‘Ik bedoel, ze zou toch beter moeten weten?’

Ik heb geen idee waar ze het over heeft, dus ik praat maar met haar mee. ‘Je hebt helemaal gelijk,’ zeg ik, in de hoop dat ze ook echt gelijk heeft. ‘Maar wist jij het niet dan?’ vraag ik. Ik hoop dat ik het gesprek zo kan sturen dat Viola iets zegt waardoor ik op het juiste pad kom.

‘Ik wist wel dat ze zwanger was, hoor,’ zegt Viola. Ze kijkt er nadenkend bij. ‘Maar toen ik hoorde van wie… dat doe je je kind toch niet aan? Straks is hij zo iemand die zijn kind meeneemt naar zijn thuisland. Dan zit je kind in Afrika en zie je het als moeder nooit meer terug.’

Ik hoop maar dat ik haar verkeerd gehoord heb en dat ze niet net een heel racistische opmerking heeft gemaakt. Het helpt ook niet mee dat ik niet weet over wie dit allemaal gaat. ‘Mam, waarom zeg je zoiets? Daar kun jij toch helemaal niet over oordelen!’ Het klinkt behoorlijk verdedigend, en dat terwijl ik niet eens weet wie ik zit te verdedigen.

‘Ach kind, sorry. Ik had er helemaal niet aan gedacht. Hoe ongevoelig van me. Ze is natuurlijk een vriendin van jou. Het spijt me. Ik bedoelde het niet zo onaardig zoals ik het zei. Ik bedoelde…’

Ik laat haar niet uitpraten. Ik moet weten over wie ze het heeft. Er zit niets anders op. ‘Wie is een vriendin van mij?’

‘Dat zei ik toch net? Eva. Luister jij ook wel eens als ik iets zeg?’ Ze klinkt wel bot, maar als ze opstaat om de theepot te halen, aait ze me met een moederlijk gebaar over mijn hoofd. Ik kijk haar verslagen na, niet wetend wat ik nu eigenlijk net heb gehoord en wat ik met die informatie aan moet.

Mijn stiefmoeder discrimineert buitenlanders. Ik heb het gevoel dat ik iets moet zeggen. Dat ik het voor die vriend van Eva moet opnemen omdat Ralf ook niet wit is. Haar duidelijk maken dat je zulke dingen echt niet kunt zeggen. Maar ik laat als een lafaard het moment in stilte voorbijgaan.

Als ze met de pot thee terugkomt, is ze alweer vergeten wat ze net vertelde. Ik luister een kwartier lang naar de laatste roddels over het meisje van de souvenirwinkel, en hoewel ik er met mijn hoofd niet meer bij ben, doe ik mijn best om nu ook daadwerkelijk te horen wat ze zegt.

‘Ik hoorde dat er vandaag nogal wat gedoe was in het park, en dat een zekere prinses daar alles mee te maken had.’ Ze neemt een slok van haar thee en ik zie dat ze haar gezicht in bedwang probeert te houden. ‘Je vader zou trots op je zijn geweest. Vast trotser dan Eva’s vader op haar toen ze hem vertelde over de zwangerschap en haar vriend.’ Ze snuift als ze het laatste woord uitspreekt. En juist daardoor verdwijnt het laatste beetje voornemen dat ik nog over had om iets over Ralf te zeggen.

Hoofdstuk 5 (DAG 6):

‘We gaan een keer per maand met z’n allen uit. Niet veel bijzonders, gewoon wat drinken en er een gezellige avond van maken met Rik, Nandi, Lena en Noortje,’ Ik voel me net een puber die voor de spiegel staat te oefenen hoe ze iemand mee uit moet vragen. En dat terwijl ik hem niet eens meevraag op een een-op-een afspraakje, maar voor een avondje met de meiden. Ik hoop dat zij me kunnen helpen om er achter te komen hoe het nou eigenlijk zit met hem en prinses Yasmine, want ik heb het zelf nog niet durven vragen. ‘Heb je misschien zin… Ik bedoel, wil je misschien…’ Het gezicht dat me aankijkt vanuit de spiegel is wanhopig. Hij moet niet denken dat ik hem mee op een date vraag. Ik sta op het punt om het op te geven, om hem gewoon niet mee te vragen en een smoes te verzinnen, mochten de meiden erom vragen, als de badkamerdeur met een klap open vliegt.

‘In godsnaam, Noa! Weet je nu nog niet hoe gehorig deze appartementen zijn? Ja, ik ga met je mee. Kom je dan nu die badkamer uit en hou je op met tegen de spiegel wauwelen? Het eten is klaar.’

Ik kijk Ralf met open mond na als hij terug naar de woonkamer loopt. Hoe maak je een volkomen debiel van jezelf in minder dan een minuut? Ik zou er les in kunnen geven.

Twee dagen later lopen we met z’n allen de bar binnen waar we onze beruchte 3D-avondjes houden. We zijn er bij toeval met z’n allen terechtgekomen toen we hier allemaal net werkten. Op zich is dat niet zo’n hele prestatie, omdat het de enige bar in zo’n vijftig kilometer omtrek van het park is. Iedereen die in Lang en Gelukkig Land werkt gaat naar Bloopers. En iedereen die wel eens in de parade heeft meegelopen, is gewend aan harde beats. Niet het soort beats dat ze hier draaien, maar als je gewend bent aan kindermuziek en gillende kinderen, twintig minuten lang, is deze muziek een verademing. We hebben geen enkel probleem om elkaar te verstaan.

‘Drankje?’

Nandi kijkt in het rond, en als iedereen knikt, loopt ze weg zonder een bestelling op te nemen. Als ik de verwarde blik op het gezicht van Ralf zie, moet ik lachen.

‘Wacht maar af, we nemen altijd hetzelfde. Het heet een Apple Sunrise. Alcoholisch, maar het smaakt naar cassis. Je vindt ’t vast heel lekker.’

Normaal gesproken kijk ik nooit op als de deur opengaat, maar vandaag kijk ik toevallig wel als ik een windvlaag langs mijn benen voel. Ik bevries bijna meteen. Daar loopt ze. Yasmine. Of Layla, zoals Ralf me vertelde. Naast haar loopt die gast met al dat rode borsthaar die toen uit het raam hing. Gelukkig heeft Ralf hen nog niet gezien. Ik probeer de aandacht van Lena te trekken maar die is druk in gesprek en lijkt mijn spastische bewegingen niet op te merken, net als Noortje. Of ze het echt niet zien, of gewoon geen zin hebben in een relletje weet ik niet.

‘Laten we Nandi maar even gaan helpen,’ zeg ik gauw tegen Ralf, in de hoop dat hij Yasmine niet ziet. Maar als ik niet zo hard aan zijn arm had gerukt waardoor hij bijna zijn evenwicht verloor en met zijn maaiende armen de glazen van een groepje jongens van de tafel veegde, was het me gelukt. Dan had zij hem niet gezien, en hadden we misschien nog ongezien weg kunnen komen.

Vanuit mijn ooghoeken zie ik haar de adonis afschudden en op ons af komen, en dan ziet Ralf haar. En wat nog veel erger is, hij ziet de spierbundel naast haar ook.

‘Zo,’ zegt Ralf tegen Yasmine, en zet zijn handen in zijn zij. ‘Dus zo ziet hij eruit als hij kleren aanheeft.’

‘Hé, ik kon toch ook niet weten dat jij zo vroeg terug zou komen?’

Nu heb ik niet zoveel verstand van relaties, maar ik vind het een vreemde reactie als je vriend je in bed vindt met een andere kerel. Dan zou je toch op z’n minst een ‘sorry’ verwachten, of een ‘ik had het nooit moeten doen’. In elk geval niet deze koele reactie. En de reactie van Ralf is op z’n zachtst gezegd ook vreemd te noemen.

‘Nou, je hoeft je niet meer druk te maken hoor, ik heb inmiddels voor de rest van mijn tijd hier woonruimte gevonden, zodat jij fijn kunt doen wat je wilt.’ Er volgt een hoofdknik naar de wannabe-Ken.

Ik weet dat ik mijn ogen los moet rukken van de ramp die zich hier voor mijn ogen voltrekt, maar ik kan het niet laten. Op dat moment komt Nandi terug met een dienblad met Apple Sunrises erop.

‘Wow, wat is hier aan de hand? Is er iemand dood?’

Noortje mompelt ‘nog niet’, maar dan hoor ik Ralf de woorden zeggen die ineens in een flits alles duidelijk maken.

‘Ik snap ook wel dat je, als je moet kiezen tussen een goede beurt en je broer kiest voor die beurt, maar je had me wel mooi beloofd dat ik bij jou mocht wonen zolang ik hier werk. En dan kun je daar niet zomaar op terugkomen als je scharrel ineens bij je wil komen wonen zodat jullie elke vrije minuut het behang van de muur af kunnen wippen!’ Yasmine krijgt er geen woord tussen, en zet een stap naar achteren als Ralf met zijn vinger voor haar neus heen en weer zwaait. ‘Jij hebt echt zoveel geluk dat ik van Noa bij haar mag blijven, want je weet wat mam met je zou doen als ze erachter zou komen dat je me al in de eerste week in de steek hebt gelaten voor een kerel.’

Alsof hij alle verbaasde blikken in zijn rug voelt, draait hij zich om naar onze tafel. ‘Zij is mijn oudere zus. Ik mocht bij haar blijven, maar zij lag met hem te wippen toen ik binnenkwam. Op de bank waar ik moest slapen.’

Ineens wordt het me allemaal duidelijk. Hij heeft zijn vriendinnetje niet betrapt in bed met een andere vent. Het is nog veel traumatischer dan ik dacht. Hij zag zijn zus in zíjn bed liggen met een andere vent. Als hij mij aankijkt, moet het van mijn gezicht te lezen zijn. De schok. De openbaring.

‘Je gaat me toch niet vertellen dat jij iets anders dacht, hè?’

Mijn reactie, of eigenlijk het totale gebrek daaraan, spreekt boekdelen.

‘Je dacht wel iets anders. O mijn god, Noa! Dat méén je niet. Denk je dat ik dan… met jou toen… dat…’ Hij slikt de woorden in als hij zich realiseert dat we niet alleen zijn.

Alsof ze naar een tenniswedstrijd kijken, schieten de hoofden van iedereen in de zaak van links naar rechts. Van mij, naar Ralf en weer terug.

‘Dit is beter dan tv,’ grijnst Nandi en ze neemt nog een slokje van het gele drankje dat voor haar neus staat, terwijl Lena wel zo’n knikkend dashboardpoppetje lijkt in haar poging Nandi gelijk te geven.

Het kost me de grootste moeite om een antwoord te verzinnen, maar voordat ik de kans krijg sleurt Ralf me aan mijn arm mee naar buiten. Achter ons stijgt gelach op en Nandi slaakt een kreet van teleurstelling. Die denkt vast aan de smeuïge afloop die ze nu mist. Als de deur achter ons dichtslaat laat hij me los. Hij zet koers naar huis, en ik loop als een mak lammetje achter hem aan. Volgens mij is onze avond met de meiden voorbij.

‘Waarom zou je in vredesnaam denken dat ik op háár viel en dat ze mijn vriendin was? Na wat jij en ik samen hebben gedaan? Ik dacht dat het voor jou ook wat betekende.’

Er buitelen allerlei gedachten door mijn hoofd, maar er komt niets uit.

‘Misschien… dat je… ben je… was je van plan om vreemd te gaan?’ stamel ik, en Ralf gooit zijn hoofd in zijn nek.

‘Je dacht dat ik seks had met mijn zus. Getverdemme, Noa, het idee alleen al!’

Het voelt een beetje vreemd als ik even later de voordeur opendoe, in de wetenschap dat de heerlijke vent met wie ik tijdelijk samenwoon dus geen relatie heeft waardoor alle deuren ineens wagenwijd openstaan.

‘Jij nog een drankje?’ vraagt Ralf. ‘We moeten praten.’

Wil ik dat? Met hem praten? Ik geloof van wel, maar ik denk dat dit een gesprek is dat we beter kunnen voeren als ik alles een beetje heb laten bezinken. Dat hij dacht dat het voor mij ook iets betekende, blijft door mijn hoofd spoken. Oók iets betekende? Ik schud mijn hoofd. ‘Geen drankje, en dat praten kunnen we denk ik beter morgen doen. Ik ga naar bed.’

Hij knikt en slaakt een diepe zucht.

Waarom kan ik hem niet gewoon vertellen dat ik hem leuk vind, maar niet wist hoe het zat met Yasmine? Ik hoor hoe hij rommelt in de badkamer, hoe de wc doorspoelt en daarna hoor ik de woonkamerdeur. Dan is het stil. Was dat in mijn hoofd ook maar het geval. Ik kruip in bed, maar hoe ik ook draai en worstel met de dekens, het lukt me niet om in slaap te vallen. Ralf spookt door mijn hoofd. Had ik niet beter wél met hem kunnen praten? Dat is toch de reden dat we naar huis gingen? Wat bedoelde hij met ‘ook iets betekende?’ Ik sta wel drie keer op, maar nog voor ik mijn slaapkamerdeur heb bereikt, bedenk ik me, draai ik weer om en ga ik terug naar bed. Ik slaap de hele nacht niet.

Het lot is me niet gunstig gezind de volgende dag. Voor het eerst staan we allebei tegelijk ingeroosterd, en dat wil dus zeggen dat we elkaar de hele dag gaan tegenkomen, tegelijk pauze hebben, en als het echt heel erg tegenzit, in dezelfde groep in de parade lopen. Ik had met hem moeten praten, de lucht moeten klaren en hem vertellen dat ik aan niets anders kan denken dan aan hem. Nu zal het moeten wachten tot vanavond, zeker als ik niet nog een keer een preek van Eva wil krijgen. Iedereen is natuurlijk razend benieuwd wat er is gebeurd nadat Ralf en ik gisteren zo plotseling verdwenen.

‘We eten straks pizza, ik geloof niet dat jij zin hebt om nog te koken als we klaar zijn. Ik weet dat ik het zéker niet heb.’ Hij doet zijn best mijn blik te vangen, maar ik kan ineens niets interessanters bedenken dan de punten van mijn schoenen.

‘Goed,’ is alles wat ik zeg.

‘Wat zijn jullie toch een leuk stel samen.’ Rik staat grijnzend naar ons te kijken vanuit de deuropening van de kleedkamer.

Ik rol met mijn ogen. Irritant ventje. Het lijkt wel of iedereen denkt dat we al een stel zijn omdat we toevallig in hetzelfde appartement wonen. Ralf geeft hem een kushand voor hij naar de kostuumafdeling sprint en Rik doet alsof hij in de lucht springt om de kus op te vangen. Ik spuug mijn smakeloze kauwgom in de prullenbak in de hoek en stop meteen een nieuwe in mijn mond.

‘Je hebt het zwaar van hem te pakken, hè?’ zegt hij als hij, na nog een blik op de gang, zeker weet dat Ralf weg is en ons niet kan horen.

‘Omdat ik naar zijn kont sta te staren? Ben jij gek, echt niet. Hij logeert alleen bij mij omdat hij even geen andere woonruimte kan krijgen. Iets anders is er niet aan de hand.’ Als ik niet wil dat Rik me doorheeft moet ik er een grap van maken, anders blijft hij me de rest van de dag lastigvallen. Niet alleen de rest van de dag, maar waarschijnlijk tot Ralf weer terug naar huis gaat of eigen woonruimte heeft. Tot mijn verbazing haalt Rik alleen zijn schouders op.

‘Je moet het zelf weten. Het is ook niet makkelijk voor je, een leven zonder piemels.’

Beduusd kijk ik hem aan. Ik kan níet geloven dat hij dat echt zei. ‘Een leven mét piemels is dat trouwens ook niet.’

Er lopen net twee oudere dames voorbij, op weg naar de souvenirwinkeltjes, hun werkplek voor vandaag. Ze kijken ons zo afkeurend aan dat ik mijn best moet doen om niet te lachen.

‘Ga je nu maar omkleden. Voor je het weet zwaait de poort weer open.’ Gelukkig weet hij wat goed voor hem is, en loopt hij daarna weg. Ik sta niet voor mezelf in als hij nog even door was gegaan.

‘Viel hij je lastig?’ Viola staat in de deuropening en knikt in Riks richting. De pleister die ze de laatste keer dat ik haar zag op haar gezicht had is verdwenen, en ik doe net of ik niet zie dat de rimpeltjes naast haar mondhoeken op wonderbaarlijke wijze verdwenen zijn.

‘Nee hoor. Gewoon een beetje een jongensprobleempje en hij denkt dat het grappig is om me daarmee te pesten. Niets aan de hand.’ Dat wil zeggen, als hij er nu mee stopt.

‘Dan is het goed. Je hoeft het maar te zeggen, dan prikt hij de komende tijd alleen nog maar papiertjes bij de speeltuin.’ Hoewel het verleidelijk is, herhaal ik toch nog een keer dat er niets aan de hand is. Viola kan echt een vreselijke heks zijn als ze de pik op je heeft, en dat kan ik Rik niet aandoen. Nu ik erover nadenk, dat doe je je ergste vijand nog niet aan.

De dag duurt veel te lang, en zelfs de parade, een van mijn lievelingsmomenten van de dag, gaat in een waas aan me voorbij. Ik geef honderden kushandjes en zwaai naar zoveel kleine kinderen dat ik er een lamme arm van krijg. Ik steek een paar keer mijn tong uit naar Rik die hartjes staat uit te beelden met zijn handen, en ondertussen met getuite lippen luchtkusjes in het rond strooit. Hij moet echt uitkijken nu, want nog even en ik wurg hem. Ralf doet uitermate goed zijn best om mij te ontwijken, want ik zie hem niet een keer.

Als ik eindelijk mijn jurk van me af kan gooien en de pruik weer op het schuimrubberen hoofd zet, doe ik niet eens de moeite om de zware make-up van mijn gezicht te halen. Ik moet gewoon zo snel mogelijk naar huis. En als ik mijn best doe, kan ik mezelf vast wijsmaken dat dat niets met Ralf te maken heeft.

Ik weet niet waardoor het water me in mijn mond loopt als ik thuiskom. Of het Ralf is, met zijn gespierde benen, zijn haar in de war door de wind en de glimlach op zijn gezicht, of dat het de pizzadozen in zijn hand zijn waar een heerlijke geur uit opstijgt. Ze zijn allebei lekker. Als ik me naast hem op de bank laat vallen en naar de afstandsbediening grijp, legt hij zijn hand op de mijne.

‘Je weet dat we erover moeten praten. Anders blijft het maar tussen ons in hangen. Ik moest er de hele dag aan denken, en dat was niet goed voor mijn humeur.’

Snel bijt ik in de pizzapunt, want zolang ik mijn mond vol heb, kan ik niets zeggen. Het is zo kinderachtig dat ik me meteen schuldig voel, maar de hap in mijn mond is te heet om in één keer door te slikken. Ik besef mijn fout als de tranen in mijn ogen springen door de gloeiendhete kaas die tergend langzaam door mijn slokdarm naar beneden zakt.

Ralf begrijpt het helemaal verkeerd.

‘Zo erg is het nou ook weer niet,’ zegt hij, en klopt met zijn hand op mijn rug. ‘Ik vind alleen dat we het erover moeten hebben, maar als het zo gevoelig ligt, dan moeten we dat misschien maar niet doen.’

‘Ik ben verliefd op je!’ roep ik uit. Het voelt meteen alsof er een last van een paar duizend kilo van mijn schouders valt zodra de woorden mijn mond uit zijn. Ralf zit me met grote ogen aan te kijken. Zijn pizzapunt zweeft ergens in de lucht voor zijn mond, maar het enige wat hij doet is staren. ‘Zeg alsjeblieft iets.’

Langzaam laat hij zijn hand zakken en de pizza terug in de doos vallen. En dan begint hij keihard te lachen. Zijn diepe, melodieuze lach galmt door de kamer. Ik kan wel door de grond zakken. Heb ik wat er tussen ons is zo verkeerd ingeschat? Hij springt op en laat zich lachend naast me vallen. ‘Je weet niet hoe blij je me hiermee maakt. Ik dacht het wel, maar het is zoveel beter om het uit jouw mond te horen. Ik ook op jou, namelijk. Dus wat gaan we daaraan doen?’

Er zwermt zoveel door mijn hoofd maar geen enkele samenhangende zin. Ik scheur met mijn tanden nog een stuk van de pizza af zodat ik in elk geval niets hoef te zeggen terwijl ik kauw. Ik moet mezelf inhouden om niet een gat in de lucht te springen dat het gevoel wederzijds is.

‘Als twee mensen verliefd zijn, dan worden ze meestal een stelletje. Als ze verliefd op elkáár zijn dan. Niet op een ander. Dat zou een beetje raar zijn,’ zegt hij. Zijn blik boort zich zo diep in de mijne dat ik een eng moment lang denk dat hij mijn gedachten kan lezen. ‘Ik vind dus dat we vanaf nu maar een stelletje moeten worden.’ Hij kijkt nog eens naar me, en haalt diep adem. ‘Wel handig, want we wonen al samen.’ Die knipoog is oogverblindend.

Oké dan. We zijn een stelletje.

Hoofdstuk 6 (DAG 7):

Omdat de meeste stelletjes niet gescheiden slapen, heb ik Ralf gisteren mee naar bed gevraagd. Zonder bijbedoelingen, gewoon om tegen hem aan te kruipen en stiekem aan zijn nek te snuffelen als hij slaapt. Ik geloof niet dat hij het gemerkt heeft, en wie weet had hij het helemaal niet erg gevonden, want ik betrapte hem erop dat hij me onder mijn oor zoende toen hij midden in de nacht terug van de wc kwam en dacht dat ik sliep.

Ik denk dat ik hier wel aan zou kunnen wennen.

‘Is het misschien een idee om vandaag van het park af te gaan en iets te doen als normale mensen? Ik weet dat je vrij hebt en ik hoef vandaag ook helemaal niets, behalve een kaart kopen voor mijn moeder, die me heeft laten beloven dat ik af en toe iets van me laat horen.’

Ik hoef er niet lang over na te denken. ‘Een bioscoopje dan?’

Ralf doet of hij diep nadenkt maar ik weet al dat hij gaat knikken.

‘Je houdt toch wel van romantische films?’

‘Ik heb liever horror,’ geeft Ralf toe.

Ik probeer niet geschokt te kijken. Horror? Hoe zit dat met die match made in heaven? Ik kan toch geen relatie hebben met iemand die actiefilms kijkt? Hij grinnikt als hij zich tegen me aantrekt. ‘Zodat jij lekker tegen me aan kruipt als er bloed vloeit, oen.’

We nemen een van de huurfietsen voor het personeel om mee naar de stad te gaan, maar we zijn veel te vroeg omdat Ralf er nogal enthousiast op los trapte. Als hij mij had laten rijden en zelf achterop was gaan zitten, waren we nu misschien halverwege geweest.

‘De eerste film draait pas over anderhalf uur,’ zegt Ralf als hij terugkomt van de kassa.

‘Oké, misschien kunnen we ergens iets gaan drinken?’

Hij knikt. ‘Of picknicken. Hiertegenover is een mooi park met eendjes.’ Hij sleurt me resoluut mee naar een bakker tegenover de bioscoop, en met een knipoog en een paar vriendelijke woorden tegen de vrouw van de bakker het lukt hem om wat gratis oud brood te krijgen. Ook bestelt hij wat lekkere, verse broodjes voor in het park, waarvoor hij uiteraard wel betaald.

‘Stond je nou met haar te flirten?’ zeg ik als we even later hand in hand het zebrapad oversteken in de richting van het park.

‘Ja, maar maakt dat iets uit? Je weet toch dat ik helemaal de jouwe ben?’

Het idee dat hij met de zestigjarige bakkersvrouw flirt voor een paar sneetjes oud brood maakt dat ik hem nog leuker vind.

‘Als je maar weet dat ik de volgende keer met haar op de vuist ga. Of je het nou meent of niet.’ Mijn beloning is een lange zoen van Ralf, en een fluitconcert van een paar stratenmakers die aan de overkant zitten.

Even later zitten we dicht tegen elkaar aan op een bankje het brood in stukjes te scheuren om aan de voorbijwaggelende eendjes te geven.

‘Ben ik je eerste vriend met een andere huidskleur die je aan je moeder gaat voorstellen?’ Hij kijkt me niet aan, alsof hij zich schaamt voor de vraag.

‘Ja. Maar dat wil niet zo heel veel zeggen, want ik heb überhaupt nog niet veel vriendjes gehad, en met de meeste is het nooit zo serieus geworden dat ik ze wilde voorstellen aan mijn stiefmoeder.’ Ik slaak een zucht, omdat ik eigenlijk niets wil zeggen om Viola in en kwaad daglicht te stellen. Maar als ik haar ooit aan Ralf wil voorstellen, zal ik het hem toch moeten vertellen. ‘Viola, ze heeft zeg maar… bepaalde opvattingen over buitenlanders. Over alle buitenlanders. Laatst zei ze nog dat ze denkt dat Afrikanen hun kinderen meenemen naar hun thuisland als hun relatie misgaat en zo.’ Ik gooi weer een stukje brood naar een vrouwtjeseend die het luid kwakend wegkaapt voor de snavel van een mannetje. Ralf legt zijn arm over mijn schouders.

‘Hè, bah. Ik denk dat dat soort opvattingen ook de reden zijn dat ik nog niet aan mijn ouders heb verteld dat ik een witte vriendin heb. Ik heb Layla laten zweren dat ze het niet tegen mijn ouders zegt. Maar dat werkt alleen maar omdat ik zelf mijn mond hou over al haar witte scharrels. En dat zijn er nogal wat.’ Hier moeten we allebei zo hard om lachen dat we de laatste eendjes terug de vijver in jagen. ‘Je begint met mijn huidskleur al met tien punten achterstand,’ zegt hij, ineens weer serieus. ‘Je bent een winkeldief, een ontvoerder, of een overvaller en niemand wil zijn dochter thuis zien komen met iemand als ik.’

Ik geef hem een liefdevolle kus. ‘Nou, bij mij sta je tien punten voor. Zullen we maar teruglopen naar de bioscoop en die kaartjes kopen? Ik krijg een enorm rothumeur van dit gesprek,’ zeg ik. Dat dit na al die jaren nog steeds een issue is maakt me verdrietig. En dat ik blijkbaar zo onwetend ben dat ik daar nu pas achter kom, maakt me nog veel verdrietiger.

Ralf trekt me omhoog, slaat zijn arm om me heen en zo lopen we terug naar de bioscoop.

Aan de counter leeft Ralf zich helemaal uit. Ik ben tevreden met een zakje m&m’s, maar hij neemt een emmer popcorn, een grote cola en gooit er nog een zak winegums bovenop. Ik word al misselijk als ik ernaar kijk.

‘En doe ook nog maar zo’n ijsje,’ wijst hij. ‘Je zult me moeten helpen, want dit krijg ik echt niet allemaal mee naar binnen zonder iets te laten vallen.’ De emmer popcorn komt zo snel mijn kant op dat ik niet kan voorkomen dat er een handvol op de grond valt. De jongen achter de counter zegt dat hij het wel even opruimt, en Ralf en ik lopen naar de zaal toe nadat hij alles heeft betaald. We zijn helemaal alleen, en omdat Ralf in het midden wil zitten, is dat wat we doen. Hij installeert zich in de stoel, zet de popcorn op de stoel ernaast en klopt dan op de lege stoel aan de andere kant. ‘Ik wil natuurlijk wel aan mijn vriendinnetje kunnen zitten tijdens de film.’ Hij knipoogt, en doet een poging om zwoel te kijken, wat natuurlijk jammerlijk mislukt.

Net voor de voorfilmpjes beginnen, komt er nog een groepje binnen dat een paar rijen achter ons gaat zitten, maar we besteden geen aandacht aan ze.

Ralf haalt zijn ijsje uit het papier en maakt grijnzend een foto hoe hij eraan likt.

‘Ik weet iets,’ zegt hij. ‘Lik jij aan de andere kant. Dat is echt een hilarische foto!’

Een beetje benauwd piep ik: ‘Zo lang je hem niet op Facebook zet!’ en dan steek ik mijn tong uit om aan de andere kant van het ijsje te likken.

Ralf maakt de foto en houdt daarna lachend zijn telefoon voor mijn neus. ‘Hij is echt grappig, mag hij echt niet op Facebook?’ De foto is spontaan, en hij is ook echt leuk. Ralf ziet er prachtig uit met zijn donkere ogen en glanzende haar, en ik, ik sta ook er ook best leuk op. Toch schud ik mijn hoofd, nog helemaal niet klaar om dat wat er tussen ons is, met de buitenwereld te delen.

‘Je waagt het niet!’

Als Ralf zijn tong uitsteekt en ik met mijn vinger in zijn zij prik, horen we ineens een boze stem van ergens achter in de zaal.

‘Zeg! Hassan! Als jullie niet van elkaar af kunnen blijven, ga dan alsjeblieft naar huis. Dat hoeven wij allemaal niet te zien.’

We draaien ons tegelijk om. Het groepje dat na ons naar binnen kwam, bestaat uit een stel jongens dat niet veel ouder dan wij kan zijn. De jongen die tegen ons schreeuwde, heeft een blikje bier in zijn handen, van een goedkoop merk, dat hij naar binnen heeft gesmokkeld. Zijn vrienden mompelen instemmend. Ik kijk smekend naar Ralf. Ik zie het al aan de manier waarop hij zich schrap zet. Als ik hem niet tegenhoud, kan ik hem straks ophalen op het politiebureau.

‘Laat ze maar,’ fluister ik. ‘Ze zijn dronken en vervelend en als je nu een scene gaat schoppen dan houden ze helemaal niet meer op.’

Hij balt zijn vuisten maar richt zijn blik dan toch weer op het scherm.

‘Ja, dat heb je met dat soort, hè,’ sart de stem vanuit het donker weer, zelfs over het geluid van een of andere reclame voor een film heen. ‘Je zult je eigen soort wel zat zijn, hè, met die hoofddoekjes en dat ze luisteren naar de baas. Ik zou ook in het donker gaan zitten met een andere chick terwijl moeder de vrouw met tien kinderen thuis de couscous staat te maken.’

Voor ik met mijn ogen kan knipperen springt Ralf op. Als een ware circusartiest springt hij over de rijen heen. Ik verlies een paar kostbare seconden en laat de emmer popcorn op de grond vallen in een poging achter hem aan te gaan.

‘Ralf. Laat ze,’ gil ik, in een uiterste poging om hem tegen te houden, maar nog voor ik bij de rij met de dronken jongens ben, heeft hij de schreeuwer al een klap voor zijn kop verkocht.

‘Voor iemand die zoveel praatjes heeft over hoe een echte vent hoort te zijn, bak je er verdomd weinig van!’ brult hij. En dan gaat het licht aan. Van twee kanten komt er personeel aanrennen, en de jongen die net nog achter de balie de popcorn inschepte, grijpt Ralfs bovenarm terwijl een beveiliger de groep jongens sommeert met hem mee te komen. Die ene met zijn grote mond heeft een bloedneus en zijn ogen spuwen vuur op het moment dat hij langs me loopt.

‘Maak dat jullie wegkomen,’ zegt de jongen van de bioscoop. ‘We houden ze een halfuurtje vast maar blijf hier niet hangen, want wie weet wat ze doen als ze jullie straks nog zien staan.’ Hij laat Ralf los en kijkt om de hoek. ‘Ze zijn weg, kom. Snel.’

Zonder nog een woord te zeggen lopen we naar buiten, Ralf met zijn handen in zijn zakken en zijn mond vertrokken tot een grimmige streep. Eenmaal buiten, als we uit het zicht van de bioscoop zijn en weer op onze leenfiets terug naar huis rijden, barst hij los.

‘Ik ben net zo Nederlands als zij, zouden ze er ook problemen mee gehad hebben dat we zo’n foto maakten als ik wit en blond was geweest en blauwe ogen had? Omdat mijn moeder toevallig donker is en al haar kinderen ook, ben ik minder dan zij?’

Ik haal mijn schouders op. ‘Als je wit was geweest met blauwe ogen had ik je vast niet zo leuk gevonden. Misschien was hij wel gewoon jaloers. Ik bedoel, in Nederland zijn er genoeg mensen die elke week onder de zonnebank gaan omdat ze zo’n kleurtje willen als jij.’

Even blijft het stil, maar dan hoor ik een zacht geluid dat steeds een beetje harder wordt, en net op het moment dat ik me zorgen begin te maken dat hij aan het stikken is, barst Ralf in een enorme lachbui uit. Het klaart de lucht meteen.

‘Ik geloof dat ik je daarom zo leuk vind. Ook al maakt het de actie niet goed, je weet me zelfs vrolijk te maken in deze situatie.’

Ik ben echt blij dat ik hem opgevrolijkt heb, maar het blijft knagen. Hoe graag ik ook anders zou willen, er zullen altijd mensen blijven zoals die dronken sukkels in de bioscoop. Mensen die iets tegen buitenlanders hebben. Tegen mensen met een kleurtje. Een vooroordeel. Ik leg mijn hoofd tegen zijn rug, terwijl Ralf moedig doortrapt terug naar huis.

Een uur later zitten we allebei op de bank. Hij heeft een icepack op zijn hand die op mijn schoot rust, en af en toe druk ik een kus op zijn vingertoppen. De tv staat aan maar geen van beiden kijken we echt naar het programma. Ineens kreunt Ralf.

‘Wat is er? Zal ik je een massage geven? Kan ik iets voor je doen?’

Ik hoop maar dat hij zijn hand niet gebroken heeft, en voel voorzichtig aan zijn vingers. Maar als ik naar hem kijk om te zien of het pijn doet, zie ik dat hij op zijn lip bijt. En de rest van zijn gezichtsuitdrukking drukt ook niet echt pijn uit, eerder het tegenovergestelde.

‘Je zou kunnen proberen om de pijn weg te kussen,’ zegt hij. En dan snap ik pas waar hij heen wil, want hij wijst met zijn vinger op zijn borst. Hier wil iemand doktertje spelen. Wie ben ik om daar nee tegen te zeggen?

Ik trek hem dichter tegen me aan tot hij met zijn rug op de bank ligt en laat de vingers van mijn linkerhand langs zijn kaak naar beneden glijden tot ze vlak naast zijn tepel rusten.

‘Hier? Heb je hier pijn?’ Hij kreunt weer, en nu klinkt het een stuk geloofwaardiger.

‘Precies daar.’

Ik laat plagerig mijn vingers langs de rand van zijn shirt glijden. Het water loopt in mijn mond, want ik weet hoe mooi zijn lichaam er onder die kleding uitziet.

‘Ik kan niet zo goed zien wat er aan de hand is, dus misschien kun je dat shirt beter uittrekken.’

Zijn blik is ondeugend als hij het shirt over zijn hoofd trekt en het achteloos aan de kant smijt. Ik kan zijn ogen over mijn lichaam voelen glijden.

‘Dit onderzoek zou een stuk interessanter zijn als ik niet de enige naakte hier was,’ lacht hij. Ik besluit om het spelletje mee te spelen. In minder dan een halve minuut liggen mijn kleren ergens achter de bank en heeft Ralf zich helemaal uitgekleed.

‘Waar doet het pijn?’

Alsof we het afgesproken hebben laten we ons samen terug op de bank zakken en pakt Ralf mijn hand in de zijne. Hij legt hem op zijn borst en gebruikt mijn hand om erin te knijpen.

‘Hier.’

Terwijl mijn vingers zijn borst betasten glijden mijn lippen langs hetzelfde pad dat ik net met mijn vingers bewandelde. Via zijn kaak langs zijn hals naar beneden over de korte stoppeltjes, tot ze nog maar een paar centimeter van zijn borst verwijderd zijn.

Dan houd ik het niet meer en kus ik hem precies daar. Ralf zuigt zijn adem door zijn tanden naar binnen bij die eerste aanraking van mijn mond, en trekt zijn rug hol. Ik laat me door hem leiden en al snel wrijven we onze lichamen tegen elkaar op de bank. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit zo opgewonden ben geraakt door een beetje gefriemel.

Mijn lichaam lijkt een eigen wil te krijgen als zijn hand ineens op mijn heup ligt en steeds verder naar beneden gaat..

‘O Noa, wat ben je…’

Hij bijt in mijn oorlel. Hij weet precies op welke knopjes hij moet drukken om me helemaal wild te maken. Létterlijk. Zijn handen en lippen maken me helemaal gestoord. Ik manoeuvreer zijn lichaam zacht kreunend in een andere positie en kus zijn borstkas, helemaal naar beneden.

De eerste keer als een stelletje heeft wel iets…

Hoofdstuk 7 (DAG 8):  

Het ruikt de volgende dag heerlijk in huis. Zo wil ik elke ochtend wel wakker worden. En zo’n nacht als vannacht, daar zeg ik ook geen nee tegen. Ik ben opgehouden met tellen na de zevende keer. Als ik even later met gepoetste tanden en in een kimono de keuken in loop, staat Ralf bij het fornuis. Ik kan niet van hem afblijven en druk een kus in zijn nek. Ik steek mijn vinger uit en laat hem langzaam langs zijn ruggengraat naar beneden glijden.

Hij steekt waarschuwend een spatel in de lucht.

‘Als je geen zin hebt in een aangekoekt ei, dan kun je beter je handen even thuishouden.’ Hij meent er helemaal niets van, want als ik hem omdraai en zijn lichaam tegen het mijne trek, laat hij de spatel gewoon vallen en kunnen de eieren hem niets meer schelen. Hij is nog net helder genoeg om het vuur onder de pan uit te draaien voor hij zich tegen me aan laat zakken. Mijn handen glijden over zijn stevige borst richting zijn platte harde buik, terwijl hij met zijn hand onder mijn kimono over mijn billen streelt.

‘Het ruikt alsof…’ plotseling schalt Viola’s stem door de gang, en binnen no time komt ze de keuken binnen. Ook al had ik het gewild, er is geen mogelijkheid om me terug te trekken om te voorkomen dat ze ons ziet. Misschien had ik toch beter die sleutel terug kunnen vragen toen Ralf hier kwam wonen.

‘Ze kijkt niet blij,’ mompelt Ralf met zijn gezicht in mijn hals. Er bestaat echt geen twijfel over wat wij hier aan het doen zijn. Ik probeer mijn kimono te fatsoeneren en knijp mijn ogen dicht, alsof het probleem daar vanzelf mee weggaat. Maar na een minuut dringt het besef door dat we het onvermijdbare niet meer kunnen uitstellen.

Ralf knijpt in mijn heup en fluistert iets, maar het bloed suist zo door mijn oren dat ik hem niet kan verstaan. En dan moet ik me omdraaien. Ik hoop dat Viola doorgelopen is. Dat ze net doet of ze het niet gezien heeft.

Ik had beter moeten weten.

Als ik me omdraai, staat Viola met grote ogen naar ons te staren.

‘Viola, ik…’ Ik haal verslagen mijn schouders op. ‘Ik weet niet wat ik moet zeggen.’ Er schieten wel duizend mogelijkheden door mijn hoofd. Dingen die ik zou kunnen zeggen. Maar het enige wat ik uit mijn mond krijg is: ‘Sorry.’

Ze kijkt me verbaasd aan, alsof ze geen idee heeft waar ik mijn verontschuldigingen voor aanbied. Eerlijk gezegd weet ik het zelf ook niet, maar het voelt alsof ik ergens sorry voor moet zeggen. Aan de blik op Ralfs gezicht te zien, snapt hij het trouwens ook niet. ‘Dat ik het niet verteld heb,’ verduidelijk ik, maar dat maakt de verwarring alleen nog maar groter. ‘Ik weet hoe jij over mensen met een andere huidskleur denkt,’ zeg ik dan maar.

‘O Noa, huidskleur? Welnee kind! Ik bedoelde dat het geen goed idee is zwanger van ze te worden als ze getrouwd zijn met een andere vrouw en in het buitenland nog een paar kinderen hebben zitten. Het kan me niet schelen dat hij een donkere huidskleur heeft, maar ik maak me wel zorgen dat hij overal maar vrouwen zwanger maakt.’ Ze steekt haar hand uit naar Ralf. ‘Ik ben Viola, haar stiefmoeder.’

Ralf staat te grijnzen als hij Viola’s hand schudt.

‘Ik ben Ralf. En ik denk dat je wel kunt zeggen dat ik haar vriend ben.’

Tussen mijn wimpers door gluur ik naar Viola. Ik zou echt boos zijn als ik haar was, omdat ik het niet verteld heb, maar ze kijkt gewoon neutraal.

‘Ik dacht dat je een hekel aan buitenlanders had,’ gooi ik eruit.

Tot mijn verbazing begint ze te lachen. ‘Mijn eerste vriendje kwam uit Tunesië en was nog drie tinten donkerder dan hij daar.’ Ze gebaart met haar kin naar Ralf. ‘Nee hoor, kind, mensen moeten eens ophouden met iedereen over één kam te scheren. Niet alle homo’s zijn zo irritant als Rik, niet alle buitenlanders zijn terroristen of vreemdgangers en niet alle prinsesjes in een pretpark zijn verwende krengen.’ Ze knipoogt samenzweerderig naar Ralf. ‘Maar de meeste prinsesjes wel.’ Dat levert haar een high five van mijn vriendje op. Het is niet te geloven hoe je je kunt vergissen, hoe je denkt precies te weten hoe het zit, maar dat de waarheid toch compleet anders is. ‘Het valt me wel echt van je tegen, Noa. Je weet dat ik altijd achter je sta, wat je ook doet.’

Haar woorden komen hard aan. Natuurlijk had ik het moeten weten. Ik had verder moeten vragen, maar nee, ik moest weer zo nodig mijn eigen conclusies trekken uit de paar woorden die ze had gezegd. ‘Ik heb voor je gezorgd alsof je mijn eigen dochter was. Eerlijk gezegd weet ik niet beter. En een moeder wil altijd het beste voor haar kind.’ Ze wijst naar mij en Ralf. ‘En als ik dit zo zie, zit dat helemaal goed met die jongeman daar. En het maakt me niet uit of hij geel, zwart, oranje of paars met blauwe stippen is. Als hij maar goed voor je is.’

Ralf staat te glimmen in het midden van de keuken. ‘Daar hoeft u helemaal niet bang voor te zijn, mevrouw.’

Viola raapt de spatel van de vloer en geeft hem aan Ralf. ‘Zeg maar Viola, hoor. Het lijkt erop dat wij elkaar nog wel vaker gaan zien.’ Ze knipoogt naar me en draait zich dan ineens om. ‘Dat ik ergens bij stoorde, is ook wel duidelijk, dus ik ga maar weer. Ik bel je straks nog wel even.’ En dan neemt ze de benen.

Als de voordeur dichtslaat laat ik me op de dichtstbijzijnde stoel vallen. Met mijn gezicht in mijn handen jammer ik: ‘Kun je je iets ergers voorstellen dan betrapt worden door je moeder terwijl je staat te vozen met je vriend?’

Ralf haalt zijn schouders op. ‘Je had kunnen staan vozen met iemand die niet je vriend is?’ Ik moet er zo hard om lachen dat ik er buikpijn van krijg.

‘Gaan we het nog over gisteren hebben? Wat er in de bioscoop gebeurde?’ vraag ik voorzichtig.

‘Natuurlijk niet. Dit was niet de eerste keer dat ik hiermee te maken heb gehad en het zal ook echt niet de laatste keer zijn. Discriminatie is niets nieuws, en zeker niet voor mij. Er zullen altijd van die sukkels blijven, en we zullen altijd commentaar krijgen. We moeten gewoon leren om daarboven te staan. Om ons er niets van aan te trekken. Het is wat het is, ik ben wie ik ben, en wie het niet bevalt, die heeft pech gehad. En zeker als het om een paar dronken eikels gaat.’ En weer kan ik niets anders doen dan hem gelijk geven.

Hoofdstuk 8  (DAG 9):   

‘Misschien is het beter als we het in de pauze doen. Dan kan iedereen het nog even verwerken.’ Ik ijsbeer zenuwachtig heen en weer door de gang. ‘Staat er hier echt niets over in de regels? Is het echt niet verboden? Dat kan toch?’ Als Ralf op me af loopt en mijn handen vastpakt, gieren de zenuwen door mijn lijf.

‘Je doet alsof het een grote schok zal zijn voor iedereen. Relax! Ze weten het allang. Ik wóón bij jou en we doen bijna alles samen. Het is niet verboden om iets met een collega te hebben.’

Ik adem diep uit. Ergens heeft hij ook gelijk. Nu Viola het weet, staat niets ons meer in de weg om het aan iedereen te vertellen.

‘Maar wat nou als…’ Voor ik nog iets kan zeggen, duwt Ralf me de gemeenschappelijke ruimte in. De gesprekken vallen meteen stil en iedereen kijkt naar ons als ik met een rood hoofd naar binnen struikel.

‘Noa heeft iets te vertellen,’ zegt Ralf kordaat. ‘Of eigenlijk, Noa en ik willen iets vertellen en het is goed dat jullie hier allemaal zijn, want dan weten jullie het ook allemaal in één keer en hoeven we het niet eindeloos te herhalen.’

Iedereen in de ruimte valt stil, je zou een speld kunnen horen vallen.

‘Nou, Ralf en ik…’

Nandi springt van haar kruk en begint meteen te juichen. ‘Ik wíst het wel! Jullie vinden elkaar leuk! O, wat geweldig voor jullie!’ Ze kust me op mijn wangen en slaat haar armen om Ralf heen. ‘Je had het echt niet beter kunnen treffen! Noa is zo lief!’ Iedereen begint door elkaar heen te praten en het is wel duidelijk dat ze gewoon blij zijn voor Ralf en mij en dat niemand er iets raars van denkt. Iedereen deelt schouderklopjes uit, en ineens zie ik hoe Lena iets aan Noortje geeft, die het met een brede lach in haar bh stopt. Als ze zien dat ik het gezien heb, kijken ze allebei nogal betrapt.

Noortje bloost. ‘We hebben gewed hoelang het zou duren. Je weet wel, tot jullie iets met elkaar kregen. En ik heb gewonnen.’

Ik kan er niet eens boos om worden, zo opgelucht ben ik dat mijn vriendinnen gewoon blij voor me zijn. ‘Wel erg sneaky hoor, om hem aan te bieden bij je te logeren als je een oogje op hem hebt.’

‘Dat jullie het even weten, toen ze me aanbood om bij haar te komen logeren, en zelfs toen ik bij haar mocht intrekken, was ze in de veronderstelling dat ik een relatie met Layla had. Jullie weten wel. Mijn zus.’ Het gelach dat uitbreekt is oorverdovend. Waarschijnlijk omdat iedereen er getuige van is geweest hoe ik erachter kwam dat dat níét zo was.

Noortje haalt haar schouders op en gaat weer zitten. Ze friemelt een beetje aan haar pruik en kijkt op haar horloge. ‘Als jullie maar gelukkig zijn. Verder kan het me echt niet schelen.’ De rest mompelt instemmend en een voor een gaat iedereen weer verder met waar ze mee bezig waren.

Ralf fluistert in mijn oor: ‘Ik zei het toch?’ En dat was het.

Ergens halverwege de dag merk ik dat er iets mis is. Eva komt gestrest de kleedkamer binnen.

‘Ik ben op zoek naar Ralf. Ik kreeg verderop te horen dat hij waarschijnlijk hier was, hebben jullie hem gezien?’

Alle ogen zijn ineens op mij gericht, en als ik niets zeg, neemt Nandi het woord. ‘Niet meer na de pauze. Maar ik geloof dat hij vandaag meet-and-greets doet in het paviljoen, naast die grote wonderlamp.’ Zo onopvallend mogelijk kijk ik op mijn telefoon naar de gezamenlijke agenda die we hebben aangemaakt.

‘Hij staat bij het fotopunt naast de hamburgertent, met het tapijt. Is er iets aan de hand?’ Er bekruipt me een naar gevoel. Als de grote baas zelf op zoek naar hem is, kan dat eigenlijk alleen maar slecht nieuws zijn. ‘Hij is mijn…eh, een vriend van me, zal ik met je meelopen?’

Ik weet niet of het mijn smekende blik is die de doorslag geeft, of dat het nieuws zó slecht is dat ze meteen troost wil meenemen, maar Eva knikt. ‘Misschien is dat wel handig. Kom maar mee.’

Eenmaal buiten neemt ze plaats achter het stuur van een golfkarretje en zo rijden we in een slakkentempo het park door, op weg naar het fotopunt. Eva’s mond is nog steeds vertrokken tot een smalle streep.

Als we het fotopunt bereiken, loopt ze eerst op de beveiliger af en wisselt een paar woorden met hem, voor hij het lint oppakt en de wachtrij afsluit. De kinderen in de rij slaken teleurgestelde kreten, maar als de bewaker zegt dat er al een prinses onderweg is, en het maar vijf minuten duurt, beginnen ze luid te juichen en lijken ze alweer vergeten te zijn dat ze al een uur in de rij staan voor Aladin. Eva loopt verder totdat ze bij Ralf aankomt. Ralf snapt er niets van, en laat zich door Eva mee achter het gordijn nemen. Dan kan ik niet langer wachten. Met een sprong ben ik uit het karretje en het kost me nog geen minuut om ook door het gordijn te lopen.

Ralf staat met grote ogen naar Eva te kijken, die net haar zin afmaakt: ‘En natuurlijk kun je erheen, als je dat graag wil.’ Ze kijkt geïrriteerd naar mij. ‘Dit is persoonlijk, het is misschien beter als je even buiten wacht totdat hij er behoefte aan heeft.’ Ralf staat nog steeds verstijfd om zich heen te kijken. Hij heeft een enge, lege blik in zijn ogen. Als hij me aankijkt, lijkt het wel alsof ik tranen in zijn ogen zie blinken.

Zonder me iets aan te trekken van Eva, of wat zij denkt stap ik dichterbij. Het kan me niet meer schelen of er in de regels staat dat je geen relatie met een collega mag hebben of niet. Het enige wat op dit moment belangrijk is, is Ralf en het feit dat er iets ergs aan de hand is.

‘Ik ben zijn vriendin. We hebben een relatie,’ zeg ik tegen Eva, voor ik mijn armen om Ralf heensla en hem vasthoud terwijl zijn lichaam begint te schokken.

Ik laat mijn handen over zijn rug glijden en wacht tot hij weer iets rustiger ademhaalt. Als ik opkijk, zie ik dat Eva er niet meer staat.

‘Kun je me vertellen wat er aan de hand is?’

Het harde huilen is langzaam overgegaan in zacht gesnik.

‘Het is mijn vader,’ snikt hij. Daarna blijft het stil. Ik heb nog nooit een man zien huilen en ik weet niet goed hoe ik moet reageren.

‘Je vader?’ Ik probeer hem over te halen iets meer te zeggen, zodat ik het ook begrijp.

‘Mijn familie kon me niet bereiken en toen heeft mijn zus het park gebeld en is ze bij Eva uitgekomen. Hij… hij is dood.’

Ik heb geen idee hoe ik hierop moet reageren maar dan verstrakt zijn kaak en komt Ralf in beweging. De gevoelige jongen met tranen in zijn ogen is plotseling verdwenen. ‘Ik moet erheen,’ zegt hij star. ‘Mijn familie heeft me nodig. Eva heeft al gezegd dat ik erheen mag. Ik moet gaan.’ Als een duveltje uit een doosje komt dan ineens Eva weer tevoorschijn. In haar hand heeft ze een badjas.

‘Trek dit maar aan, jullie mogen door de tunnel naar de kleedkamer.’ Ze kijkt naar mij. ‘Ik hoorde Ralf zeggen dat hij naar zijn familie wil. Het lijkt me niet verstandig om hem alleen te laten gaan. Kun jij met hem mee?’

Daar hoef ik niet eens over na te denken maar ik kijk toch naar Ralf. ‘Wil je dat ik met je meega?’ Hij knikt alleen maar, en hangt tegen me aan als ik de badjas om hem heen drapeer. ‘Wil je eerst je familie bellen, of wil je iets anders?’ Hij haalt zijn schouders op en het lijkt me het best als ik nu de leiding neem. ‘We gaan eerst je normale kleren aantrekken en daarna ga je me vertellen waar we heen moeten, en ga ik uitzoeken hoe we er het snelst komen.’

Als we even later achter Eva aan door de tunnels lopen die alle belangrijke plekken van het park met elkaar verbinden, schrik ik van een gedachte die plots in me opkomt.

‘Layla! Moet zij het niet weten?’

‘Zij is mijn halfzus. We hebben niet dezelfde vader.’

Gelukkig maar, want ik geloof niet dat ik het zou aankunnen als ik ook nog een ongetwijfeld hysterische prinses Yasmine zou moeten troosten.

Terwijl Ralf zijn kostuum uittrekt en me ondertussen het adres van zijn ouderlijk huis geeft, zoek ik de snelste manier om daar te komen. Als hij zijn moeder belt komt ineens Layla binnenlopen.

‘Heb jij een rijbewijs?’ is het eerste wat ze aan me vraagt en als ik knik gooit ze me een sleutel toe. ‘Ik wil niet dat hij met het openbaar vervoer moet. Het is die rode.’ Dan loopt ze naar Ralf toe en trekt hem in haar armen.

‘Wil je mama alsjeblieft heel erg veel sterkte wensen en het mij laten weten als ik iets kan doen?’

Ralf knikt.

‘Wil je niet met ons mee?’ vraag ik aan haar.

Layla schudt haar hoofd.

‘Ik kan hier nu niet weg en zijn vader is geen familie van me. Er zijn genoeg kinderen om mama te troosten. Zeg maar dat ik naar de begrafenis kom, en dat ik erg met ze meeleef. En jij natuurlijk gecondoleerd,’ zegt ze tegen Ralf. Na nog een laatste knuffel loopt ze even snel de kamer uit als dat ze tevoorschijn kwam en zijn Ralf en ik weer alleen.

‘Ik heb alles,’ zegt hij en steekt een tas in de lucht. ‘Het is maar anderhalf uur rijden en ik wil niet blijven slapen. Ik heb niet veel nodig. We kunnen vertrekken.’

In de rode auto op de parkeerplaats waar hij heen loopt stel ik Google Maps in en vertrekken we richting Blaricum.

Mijn ogen worden groter bij elke straat waar we doorheen rijden.

‘Ben je stiekem echt een prins of zo? Dit zijn toch geen huizen, dit zijn kastelen.’

Ralf haalt zijn schouders op. ‘Mijn moeder was al weduwe toen ze mijn vader leerde kennen. Haar eerste man, een Arabier, was best rijk en hij liet haar dit huis en een hele hoop geld na. En Layla en mijn oudste zus Amira natuurlijk. Zij woont hier ook. Zij heeft mijn moeders droom in vervulling laten gaan. Huisje, boompje, beestje, weet je wel. Kleinkinderen en zo. Ze hoopte dat ik de witte huidskleur van mijn vader zou hebben, dat ik op hem zou lijken omdat ze niemand zo’n jeugd als die van haar gunde, vol racisme en opmerkingen over haar donkere huidskleur. En toen bleek ik net als mijn zussen, het uiterlijk van mijn moeder te hebben en zat ik opgescheept met een van de meest Nederlandse namen die je maar kunt bedenken.’ De tomtom roept dat we moeten afslaan. Mijn mond zakt open bij het zien van het huis waar het blikkerige stemmetje roept dat onze bestemming bereikt is.

‘Nou, hou je maar vast.’ Hij zwaait naar een nauwelijks zichtbare camera waarna de ijzeren poort opengaat. De oprijlaan is bijna even lang als een normale straat. Ik heb echt nog nooit zoiets gezien. Overal staan bomen en rijen lantaarnpalen. Je zou makkelijk een nieuw Lang en Gelukkig Land kunnen bouwen in deze tuin. En dan eindelijk duikt het huis op. Het kasteel. Ralf lijkt zich een beetje te schamen als ik de auto heb geparkeerd naast de fontein. Wie heeft er nou een fontein in zijn voortuin? Ik krimp in elkaar als hij zijn vinger uitsteekt naar de bel. Hij kijkt zijdelings naar me.

‘Als je denkt dat je alles al hebt gezien, dan ga je nu iets meemaken.’

Hij is nog niet uitgepraat wanneer de zware deur openzwaait. De akelig kalme vrouw met een iets donkerdere huidskleur dan Ralf die in de deuropening staat, lijkt in niets op iemand die net een paar uur eerder haar man heeft verloren. Even denk ik dat ze misschien een personeelslid is, maar ze draagt een mantelpakje en er zit geen haartje verkeerd in haar strakke kapsel. Deze vrouw straalt klasse uit, en geld, en aan de gemanicuurde nagels te zien, heeft ze ook al heel lang geen huishoudelijk werk gedaan.

‘Ach, jongen toch!’ roept ze uit, en als bij toverslag is de jongen die een paar uur geleden nog in mijn armen uithuilde, verdwenen. Vervangen door iemand die zichzelf compleet onder controle heeft.

‘Moeder,’ zegt Ralf terwijl hij zijn moeder omhelst en drie zoenen in de lucht geeft. Wat ik hier voor me zie, lijkt meer op een toevallige ontmoeting tussen vage kennissen dan een liefdevolle moeder en zoon die elkaar troosten. Ik kijk vol verbazing van de een naar de ander, tot de vrouw mij ineens opmerkt.

‘Jij moet Noa zijn. Ik ben Therèse, Ralfs moeder. Layla vertelde al dat Ralf een collega mee zou nemen omdat hij zelf niet in staat was om te rijden.’ In haar stem klinkt een licht verwijt, alsof ze het haar zoon kwalijk neemt dat hij moeite heeft met het verlies van zijn vader.

Ik schud haar hand. ‘Dat klopt. Ik ben Noa. Gecondoleerd met het verlies van uw man.’ Ik wilde dat ik hier beter in was. Dat ik wist hoe je hoort om te gaan met dit soort situaties. Toen mijn vader overleed, was ik jonger dan Ralf nu is, maar ik weet nog heel goed hoe het voelde. Alsof iemand mijn hart uit mijn lichaam trok en het vertrapte op de grond. Op de dag dat mijn vader doodging, ging er ook een stukje van mij dood. Ik schud mijn hoofd om de herinnering te verjagen. Ik moet er nu zijn voor Ralf.

‘En mijn vriendin,’ hoor ik plots achter me. ‘Noa is mijn vriendin.’

Therèse loopt inmiddels voor ons uit naar de woonkamer. Of misschien is het de balzaal. Ik ben nog nooit in zo’n kast van een huis geweest. Mijn hele woonkamer past in het halletje.

‘Wat leuk,’ mompelt ze binnensmonds. ‘Dat jullie ook vrienden zijn.’

Vlak voor de drempel blijft Ralf staan.

‘Niet één vriendin. Míjn vriendin.’

Therèse verstijft even, maar het is nauwelijks merkbaar. ‘Dit is niet het moment om het daarover te hebben, lieverd,’ zegt ze poeslief. Ze gaat in een grote leren stoel zitten, haar benen over elkaar geslagen en haar rug kaarsrecht.

‘Ralf!’ Een jonge vrouw die sprekend op Ralf lijkt komt door de openstaande tuindeuren naar binnen. Dit moet zijn zus Amira zijn. ‘Wat fijn dat je er bent. Er moet zoveel geregeld worden dat ik niet eens weet waar ik moet beginnen.’

Heeft er in deze familie dan helemaal niemand een greintje gevoel? Het lijkt wel of Ralf de enige is die oprecht verdriet heeft. ‘Ik ben Amira, de zus van Ralf,’ stelt ze zich voor.

Nog voor ik haar hand kan schudden zegt Ralf al: ‘Dit is Noa. Mijn vriendin.’

Amira wisselt een blik met Therèse en haar wenkbrauw schiet de lucht in. ‘En voor mama of jij iets zegt: ja, ze is wit en ja, dat was me al opgevallen. En of jullie het leuk vinden of niet, ze is niet zomaar een collega, niet iemand die toevallig in de buurt was om te rijden. We hebben een relatie.’ Hij haalt diep adem en de opluchting is voelbaar. ‘Ik woon samen met haar, en als het jullie niet bevalt, jammer dan.’ Hij kijkt zijn moeder aan. ‘Ik bemoei me er ook niet mee dat je sinds je hier woont je naam veranderd hebt omdat Tracy niet deftig genoeg was, en dat Amira toevallig haar perfecte match heeft gevonden met iemand van dezelfde huidskleur als zij, wil niet zeggen dat dat ons allemaal overkomt.’

Voor het eerst in mijn leven, in deze kamer vol mensen met een andere huidskleur, ben ík degene die zich anders voelt omdat ik wit ben.

Even blijft het stil.
‘Juist ja,’ zegt Amira, maar ze glimlacht erbij, dus volgens mij zit het wel goed.

Therèse verandert snel maar gecontroleerd het onderwerp. ‘Wil er iemand thee? Er moeten een hele hoop enveloppen geschreven worden voor de rouwkaarten dus we zijn nog wel een tijdje bezig, vrees ik. Noa, pak jij ook een pen?’

En dat was dat.

Ik krijg een lijst in mijn handen geduwd met adressen en schrijf ze braaf in mijn netste handschrift over op de enveloppen tot mijn vingers er pijn van doen.

Een klein uur later probeert Ralf naar me te seinen met zijn ogen. ‘We moeten zo weer weg,’ fluistert hij. ‘Anders kan ik geen vrije dag krijgen voor de begrafenis, weet je nog? En Layla moet waarschijnlijk ook haar auto weer terug.’ Hij draait zich naar zijn moeder. ‘Als we verder niets kunnen doen voor je dan gaan we weer, en zie je ons voor de begrafenis.’ Hij heeft me niet eens gevraagd of ik wel meega, maar hij weet ook wel dat ik alles voor hem zou doen.

‘Nee hoor, Amira en ik redden ons wel.’

Sterfgevallen in mijn familie gaan altijd gepaard met grote witte zakdoeken, roodbehuilde ogen en heel veel snot. Om maar te zwijgen over het geluid dat mijn familie kan produceren als het erom gaat wie het meeste verdriet heeft. Ik heb nog nooit een familie gezien waar het zo gaat als hier.

Als we even later de deur uit lopen en in de auto stappen, zeg ik dat tegen Ralf.

‘Dat komt waarschijnlijk omdat mijn vader al haar vierde man was. Mijn moeder heeft al twee mannen begraven, en een is uit zichzelf vertrokken. Ze heeft nog nooit echt heel erg veel verdriet om een man gehad, en ik geloof dat mijn vader niet echt een uitzondering is.’ Zijn stem klinkt verdrietig. ‘Onze familie zit gewoon zo in elkaar. Dat zag je net wel. Wat gebeurd is, is gebeurd en daar kunnen we niets aan veranderen. Ik mag verdriet hebben, maar ik mag het niet laten zien. Ook al zijn mijn moeder en zus de enige twee mensen in de kamer.’

Ik wil hem zo graag troosten, maar volgens mij wil hij hier heel graag weg, weg van de perfecte moeder en de perfecte zus die inmiddels voor de deur staan en wuiven. Niet zwaaien, nee echt wuiven, alsof ze Maxima herself zijn.

‘Ik weet niet wat me bezielde,’ zegt Ralf als ik achteruit van de oprit afrijd. ‘Maar ineens kon ik aan niets anders meer denken dan dat ik het moest vertellen. Ik wilde dat ze wisten dat je niet zomaar een collega bent maar dat je mijn vriendin bent en dat ik gek op je ben.’ Hij glimlacht voorzichtig naar me en dan zie ik eindelijk weer de kalme Ralf die ik de hele dag nog niet had gezien.

Epiloog (DAG 10): 

Het lijkt wel of er een sprookjesboek ontploft is in mijn kleedkamer. Rik heeft zijn eigen kamer, maar toch vindt hij het blijkbaar nodig om mij te storen terwijl ik zat te staren naar Ralf. Ik lag heerlijk met mijn armen over elkaar en mijn hoofd erop te kijken naar hoe hij zijn wonderlamp zat te poetsen, toen Rik naar binnen stormde en zijn puntmuts, baard en weet-ik-wat nog meer in het rond begon te smijten. Hij leek niet aan te voelen dat ik hem weg wilde hebben, en uiteindelijk gaf ik het maar op om te proberen hem met mijn ogen en subtiele knikjes van mijn hoofd de kamer uit te jagen. De afgelopen week was een heftige.

De begrafenis van Ralfs vader had dezelfde uitstraling als zijn moeder en zus. Pompeus, over the top, en nep. Zelfs het traantje dat over de wang van zijn moeder rolde leek te zijn geregisseerd. Ik was blij en opgelucht toen Ralf op het kerkhof mijn hand pakte en zei: ‘Vanaf hier redden ze het zelf wel. Ik neem afscheid op mijn eigen manier.’ Hij knikte naar Layla en een halfuur later zaten we met z’n drieën in een wegrestaurant een kop koffie te drinken, en haalden hij en Layla herinneringen op over hoe het was om op te groeien in zo’n huis en met zulke ouders.

‘… en toen kotste ze dus zo in mijn schoot.’ Rik staat inmiddels in zijn ondergoed met zijn handen omhoog. Zijn gezichtsuitdrukking kan ik eigenlijk alleen maar ‘walgend’ noemen. Zijn kostuum, dat ondertussen in zijn geheel op de grond ligt, is bedekt met een grijsgroene smurrie die me net nog niet was opgevallen omdat ik het te druk had met Ralf uitkleden met mijn ogen. Het spul zit zelfs in het onderste stuk van zijn nepbaard. Gátverdamme. ‘Ik zweer het. Als ik er ooit achter kom wiens idee het is om die ijskraam net naast die achtbaan te zetten, dan doe ik hem iets aan.’

Ralf grijnst naar me.

We weten allebei dat iedereen blij is dat de kleuter waar Rik het over heeft meer van kabouters hield dan van prinsen en prinsessen. Anders was een van ons misschien de sjaak geweest.

Als Rik alle vieze kleding en zijn baard in een grote zak heeft gestopt, zet hij hem voor de deur van mijn kleedkamer.

‘Ik heb vanavond een date, en niemand wordt er gelukkig van als ik naar kots ruik. Ik ga douchen.’ Zonder zich iets aan te trekken van de mensen op de gang, loopt hij in zijn regenboogboxer in de richting van zijn eigen kleedkamer.

‘Eigenlijk is hij ook een wandelend cliché, hè?’ lacht Nandi als ze de kleedkamer in stormt. ‘Hebben jullie Maika misschien gezien?’

Ik haal mijn schouders op. ‘Weet ik niet, ik weet niet wie dat is. Er lopen hier zoveel mensen rond.’

Gejaagd begint ze haar spullen bij elkaar te graaien. ‘Donker kort haar. Korte broek. Was hier net nog.’

Ralf schudt ook zijn hoofd. ‘Niemand gezien.’

Met een veeg van haar arm schuift Nandi alle make-up in haar tas en stormt weer naar buiten nadat ze ook de kledingzak met haar kostuum van de haak heeft getrokken.

‘Je vergeet je…’ Ralf laat zijn arm weer zakken. ‘Roos, wilde ik zeggen.’

Het is echt nooit saai hier.

Hij draait zijn krukje rond tot zijn ogen de mijne vinden. ‘Die heks van huisvesting belde nog,’ zegt hij. ‘Iemand is onverwachts vertrokken, waardoor er een woning voor me is voor de rest van het seizoen.’ Hij draait een beetje zenuwachtig in het rond op de kruk. Ik wist dat dit zou kunnen gebeuren, maar ik had niet verwacht dat het zo snel zou gaan. Dat ik een steek in mijn maag zou voelen bij het vooruitzicht dat Ralf ergens anders zou gaan wonen. Ik gluur naar hem door mijn wimpers. Hij lijkt ook niet blij.

‘Ik vind dat je haar morgen moet bellen en moet zeggen dat je al iets gevonden hebt.’ Ik bijt op mijn lip en wacht af wat hij gaat zeggen. Misschien wil hij wel helemaal niet meer bij mij wonen en is hij juist blij dat hij iets voor zichzelf heeft. Hij lacht.

‘Ik hoopte al dat je dat zou zeggen. Ik heb eigenlijk al min of meer tegen haar gezegd dat ik niet denk dat het nog nodig is, maar ik zal haar morgen bellen om het te bevestigen.’ Hij springt van het krukje af, neemt mij in mijn armen en duwt zijn lippen op de mijne. Zo staan we een tijdje tegen elkaar aan, tot hij zich wegdraait en naar de deur van de kleedkamer loopt.

‘Heb je zin om vanavond de stad in te gaan om te vieren dat je nog een beetje langer met me opgescheept zit?’ Ralf lacht naar me met die prachtige donkere kijkers van hem.

Ik krijg maar geen genoeg van die stralende ogen en die heerlijke lach van hem. ‘Pizza en film op de bank klinkt eigenlijk een heel stuk beter, als je het mij vraagt.’

Ralfs ogen glimmen en zijn mondhoeken kruipen langzaam omhoog. ‘Je hebt gelijk. Een heel stuk beter zelfs. In ons ondergoed?’

Ik proest het uit. ‘In ons ondergoed. Deal. Deze avond klinkt steeds leuker en leuker.’

Hij duwt de deur dicht met zijn voet en draait met een smeulende blik de deur op slot. ‘En moet je nagaan, we hebben nog een heel seizoen met dit soort avonden voor ons.’

‘Ik kan niet wachten…’ fluister ik.

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

Ontvang een GRATIS e-book bij je aanmelding en blijf altijd op de hoogte van het laatste nieuws rondom onze boeken.